Deze rubriek geeft een beeld van het 
              natuurlijke leven in de wijk. Soms gestimuleerd door bewoners maar 
              vaak ook spontaan. Deze webpagina is samengesteld door Loet van 
              Moll. Bijdragen werden geleverd door Joost Bos, Ilse Egers, Joep 
              Mannaerts, Esther Peek, Yvonne de Ridder, Gerda van Steijn, Peter 
              Ennen, Frank Majoor, en KNNV Arnhem. Kassiel Gerrits één 
              van de stichters van de ecologische tuin, stelde deze ecologische 
              visie samen. De visie is ter commentaar (maart 2015). Reageren 
              graag! Dat kan op de nieuwe interactieve wijkwebsite www.mijnspijkerkwartier.nl 
               | 
		
 
         
          |   Amfibiën 
              Dieren die zowel in het water als op het land leven, afhankelijk 
              van ontwikkelingsstadium waarin ze verkeren. Verschillende soorten 
              komen in de wijk voor. De groene en de bruine kikker, de gewone 
              pad, de vinpootsalamander, de alpenwatersalamander en de kamsalamander. 
              Ze leven in de drie grootste binnentuinen en in aangrenzende particuliere 
              tuinen. De Watertuin is speciaal als biotoop voor amfibën ingericht. 
              Verder zijn ook kikkers waargenomen in de tuin van het Lorentzgebouw 
              en op de bouwspeelplaats Thialf. Al deze dieren zijn BESCHERMD. 
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
         
          |   Egel (Erinaceidae) 
              Afgezien van huisdieren, zoals honden en katten, het grootste zoogdier 
              in de buurt. Al ruim twintig jaar waargenomen in en in de omgeving 
              van de drie grote binnentuinen. De egel kan zich goed handhaven 
              omdat hij zich bij gevaar in een bol kan oprollen en daarbij al 
              zijn stekels uitzet. Overdag verschuilt hij zich onder struikgewas 
              en bladeren; tegen de nacht gaat hij op voedsel uit. Hij voedt zich 
              met afgevallen fruit, muizen, kikkers, wormen, slakken en allerlei 
              insecten. BESCHERMD. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		  
          |   Gewone dwergvleermuis 
              (Pipistrellus pipistrellus) 
              De op een na kleinste vleermuissoort in Europa. Van kop tot staart 
              6 tot 8 cm. en een spanwijdte van circa 21 cm. Gewicht 3,5 tot 8 
              gram. Een algemene soort in Nederland.  
              De winterverblijven liggen doorgaans niet verder dan 10 a 20 kilometer 
              van de zomerverblijven. Zomerverblijven, de kraamkamers, zijn te 
              vinden achter vensterluiken, gevelbekleding en in spouwmuren. Ze 
              worden in april/mei betrokken. De jongen worden geboren in juni/juli. 
              Meestal zijn het er één of twee.  
              In onze wijk worden dwergvleermuizen veel gezien, met name in de 
              schemering. Ze vliegen tussen de huizen en bomen door, op jacht 
              naar kleine insecten, overwegend muggen. Waarschijnlijk wonen ze 
              in de wijk. In de Ecologische tuin is daarvoor een ruimte gecreëerd 
              in het torentje midden in de tuin.
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
          
          |   Laatvlieger (Eptesicus 
              serotinus) 
              Een grote vleermuis. Van kop tot staart 9 tot 14 cm. Spanwijdte 
              circa 35 cm. Gewicht 14 tot 33 gram. Woont in gebouwen tussen dakbalken 
              of in spouwmuren, vaak in randgebieden van de stad. Overwinteren 
              gebeurt vaak solitair. 
              De zomerverblijven, kraamkamers, omvatten 10-50 vrouwtjes. De afstand 
              tot het jachtgebied kan 6-8 km zijn. Daarom is het waarschijnlijk 
              dat de Laatvliegers die in de wijk met een batdetector zijn waargenomen 
              van elders komen. In de Watertuin is er een waargenomen die kwam 
              drinken. Net als de gierzwaluw doet de vleermuis dat vliegend. Hij 
              scheert laag over het water en schept water, met opengesperde bek. 
              Kevers en vlinders horen tot het voedsel van de Laatvlieger.
 Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		  
          |   Hier komt de ...muis 
             Naar boven  | 
                | 
        
 
		 
          |   Citroenvlinder 
              (Gonepteryx rhamni) 
              Vooral het zwavelgele mannetje is opvallend. Door de bleekgele 
              en groene onderzijde van de vleugels lijken de vlinders in rust 
              sterk op bladeren. Ze vliegen van juli tot oktober, overwinteren 
              vervolgens als vlinder in dicht struikgewas dicht bij de grond en 
              vliegen daarna weer van maart tot half juni. De vlinders vertoeven 
              het liefst in bosranden, heggen, parken en tuinen. De eitjes worden 
              afgezet op Wegedoorn en Vuilboom. De groene rupsen en de poppen 
              zijn hierop te vinden in juni en juli. In de 
              Watertuin zijn deze soorten aangeplant.
 Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Dagpauwoog (Inachis 
              io) 
              Wanneer de dagpauwoog in het nauw wordt gedreven, spreidt hij plotseling 
              zijn vleugels uit. Op die manier schrikt hij zijn vijand af met 
              de vier ogen die op de vleugels te zien zijn. De Dagpauwoog komt 
              overal voor, ook in tuinen in onze wijk. Hij heeft een tot twee 
              generaties per jaar. De vliegtijd is april en mei en van half juli 
              tot half september. De vlinder bezoekt graag bloeiende wilgekatjes, 
              distels, klaver, Buddleja, Koninginnekruid, Hemelsleutel en Herfstaster. 
              De rups leeft op Grote brandnetel, als die op vochtige beschutte 
              plaatsen staan. De Dagpauwoog overwintert als vlinder.
 Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		
         
          | 
 Distelvlinder (Cynthia 
              cardui) 
              Jaarlijks komt deze trekvlinder in april vanuit Zuid-Europa 
              en Noord-Afrika hierheen. In mei/juni worden de eitjes afgezet op 
              o.a. Akkerdistel en Grote brandnetel, te vinden in de Watertuin. 
              De rupsen leven apart in los samengesponnen blad. Na een 
              maand is de rups volgroeit. Het daarop volgende popstadium duurt 
              ongeveer 14 dagen. De tweede generatie vliegt in augustus en september. 
              De Distelvlinder haalt nectar met name van de Akkerdistel, Vlinderstruik, 
              Dahlia, Klaver, Koninginnekruid en Aster, vooral de zomer- en herfstbloeiers 
              dus. Eind september trekt de vlinder naar het zuiden.
 Naar boven  | 
              
          
  | 
        
						 
          |   Geaderd witje 
              (Pieris napi) 
              Het Klein geaderd witje hoort tot de familie van de witjes. Het 
              is te herkennen aan de grijze lijnen langs de aderen aan de onderzijde 
              van de achtervleugels. Per jaar zijn er drie generaties. De vlinders 
              vliegen in mei/juni. De rupsen van de eerste generatie zijn te vinden 
              in juni/juli. De nieuwe vlinders vliegen van augustus tot oktober. 
              Dan zijn ook de rupsen van de tweede en derde generatie te vinden. 
              De rupsen leven op wilde kruisbloemigen, zoals Pinksterbloem en 
              Look zonder look. Het klein geaderd witje overwintert als pop.  
            
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
				 
          |   Gehakkelde aurelia 
              (Polygonia c-album)  
              Deze vlinder heeft twee, elkaar overlappende generaties 
              per jaar en vliegt van half juni tot eind oktober en na de overwintering 
              (als vlinder) weer in april en mei. De vlinder leeft van nectar 
              van allerlei bloemen van kruiden en struiken. De eitjes worden met 
              name gelegd op Grote brandnetel. Daarop groeien de rupsen het snelst. 
              Maar de rupsen leven ook van Hop, Iep, Wilg, Kruisbes, Aalbes en 
              Hazelaar. Het is een 
              vrij algemeen verspreide soort, maar de vlinder komt nooit in grote 
              aantallen voor. 
 Naar boven  | 
              
          
  | 
        
				
         
          |   Klein koolwitje 
              (Pieris rapae) 
              Uit de familie van de witjes. Het mannetje heeft een vlek 
              op de voorvleugel, soms geen. Het vrouwtje heeft twee vlekken. Bij 
              de vlinderwaarnemingen in '95 en '96 in het Spijkerkwartier waren 
              de witjes de meest genoteerde soort. Zelfs in de Steenstraat werden 
              ze regelmatig gezien. De vliegtijd is van midden april tot midden 
              juni. Vanaf dan zijn de rupsen te vinden. De volgende vliegperiode 
              is van midden juli tot begin oktober. De rupsen kunnen ten prooi 
              vallen aan loopkevers en hooiwagens. Waardplanten zijn kruisbloemigen 
              zoals Judaspenning, Damastbloem, Herik, Koolzaad en Koolsoorten. 
              De poppen overwinteren tegen een stengel, stam of steen. 
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Kleine vos (Aglais 
              urticae)  
              Een vrij algemene vlinder die overal is aan te treffen, 
              dus ook veel in tuinen. De eerste generatie vliegt in april en de 
              tweede en derde vanaf juni. Nectarplanten zijn vooral Buddleja, 
              Hemelsleutel en Herfstaster. In oktober zoeken de vlinders een vorstvrij 
              onderkomen voor de winter. Regematig worden ze dan op zolders of 
              in bijruimtes in de wijk gevonden, achter een kast of een ander 
              meubel. Buiten kan een hol als onderkomen dienen. Waardplant voor 
              de eitjes is de grote brandnetel. De rupsen leven in grote groepen 
              bijeen, bij warm weer tussen samengesponnen bladeren. 
            
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		
         
          |   Kleine vuurvlinder 
              (Lycaena phlaeas) 
              Een kleine vlinder die vooral in korte open vegetaties 
              voorkomt., o.a. langs spoowegtaluds en bermen. Vaak zoekt de vlinder 
              open zandplekken op om te kunnen zonnen. In mei/juni vliegt de eerste 
              generatie. Eitjes worden afgezet op Schapezuring, met name op kleine 
              planten. Tussen half juli en half oktober vliegt de tweede generatie 
              en soms ook een derde generatie. Het hele jaar door kunnen dus eieren, 
              rupsen of poppen aangetroffen worden. De kleine vuurvlinder overwintert 
              als rups. 
            
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Oranjetipje (Athocharis 
              cardamines) 
              Deze hoort tot de familie van de witjes. Alleen het mannetje heeft 
              de karakteristieke oranje vlekken, het vrouwtje lijkt op afstand 
              op een gewoon koolwitje. De vlinder komt vooral voor in vochtig 
              beschut grasland, zoals bij de vijvers in de Watertuin. De vliegtijd 
              is van begin april tot begin juni. Nectar- en waardplanten zijn 
              bij deze vlinder identiek. Pinksterbloem, Look zonder look en Judaspenning 
              zijn favoriet. De eitjes worden meestal op de bloemsteeltjes afgezet. 
              De rupsen voeden zich met vruchtbeginsel en blad. De volgroeide 
              rups verlaat de waardplant en verpopt zich op een ruige plaats een 
              paar meter verder. In dat stadium vindt de overwintering plaats. 
              In april ontpopt de vlinder zich.
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		
         
          | 
 Sleedoornpage (Thecla 
              betulae) 
              In tegenstelling tot veel andere vlinders vooral herkenbaar 
              als de vleugels dichtgevouwen zijn. Juist de kleur en de tekening 
              aan de onderzijde van de vleugels zijn typerend. De Sleedoornpage 
              is strikt gebonden aan een bepaalde vegetatie en daardoor kwetsbaar. 
              Een grote boom wordt gebruikt als herkenningspunt waar mannetjes 
              en vrouwtjes elkaar ontmoeten. Op deze boom voeden de vlinders zich 
              met honingdauw uitgescheiden door bladluizen. Vanaf de boom gaat 
              de Sleedoornpage op zoek naar sleedoorns om eitjes af te zetten. 
              In de Watertuin is voor dat doel Sleedoorn aangeplant. De eitjes 
              overwinteren op de twijgen en komen 
              uit als de knoppen uitlopen. De vliegtijd is van begin juli tot 
              eind september. In '95 is deze vlinder tijdens het vlinderproject 
              in de wijk waargenomen. 
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		
         
          | 
 Hier komt de Vliervlinder 
               
             Naar boven  | 
                | 
        
				 
          |   Hier komt de ...vlinder 
              
             Naar boven  | 
                | 
        
		  
          |   Brede wespenorchis 
              (Epipactus helleborine) 
              Orchideeën vormen een zeer grote familie. Wereldwijd zijn er 
              twintigduizend soorten. In Nederland komen er slechts dertig voor. 
              Ze stellen hele specifieke eisen aan de bodem en zijn daarom moeilijk 
              aan te planten. Groot was dan ook de verbazing toen er in 2002 plotseling 
              een in de Emmastraat stond, tussen de stenen in de rand van een 
              parkeerplaats. Weliswaar de meest algemene maar toch!  
              De Brede wespenorchis komt vaker voor in verstoorde omgeving. Langs 
              paden bijvoorbeeld waar zand met strooisel van het bos gemengd is. 
              De bleekgroene bloemen worden door hommels en zweefvliegen bezocht. 
              Maar bestuiving kan alleen plaatsvinden door de plooivleugelwesp. 
              Het zaad is fijn als stof. Het exemplaar in de Emmastraat heeft 
              het maar één jaar volgehouden.
 Naar boven  | 
                | 
        
		 
          |   Daslook (Allium 
              ursinum) 
              En opmerkelijke plant, verwant aan ui, sjalot, knoflook en bieslook 
              en met dezelfde uiengeur. Bijzonder aan de plant zijn de bladeren. 
              De onderzijde is naar boven gekeerd en donkerder dan de eigenlijke 
              bovenzijde. Ook bijzonder is dat de plant zich vooral door zaad 
              vermenigvuldigt en niet door nevenbollen, zoals de meeste bolgewassen. 
              Daslook bloeit meestal pas na vijf jaar en wordt vaak niet ouder 
              dan acht jaar. De stervormige bloemen zijn zuiverwit. Het is een 
              echte bosplant. Tegen de zomer sterft de plant bovengronds af. Daslook 
              is aangeplant in de Watertuin en groeit daar welig. Wettelijk BESCHERMD.
 Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		  
          |   Gulden Sleutelbloem 
              (Primula Veris) 
              Voorheen Echte of Gewone sleutelbloem. Een rozetplant met zachtgele, 
              klokvormige bloemen. Een apart verschijnsel bij deze plant zijn 
              twee bloemtypen, een met een lange stijl en een met een korte stijl. 
              De langstijlige hebben dikkere stempels en meer stuifmeel. Deze 
              lentebloeier krijgt onder andere bezoek van de Sachembij en de Aardhommel. 
              Gulden sleutelbloem komt vooral voor op kalkrijk grasland in Limburgen 
              en in rivierdalen in Brabant en Gelderland. In de Watertuin handhaaft 
              ze zich al vele jaren op het speciaal aangelegde krijthellinggrasland. 
              In Nederland is de plant zeldzaam geworden en gaat nog steeds achteruit. 
              Daarom BESCHERMD.
 Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Muurvaren (Asplenium 
              ruta-muraria L.) 
              Ook wel Muurruit genoemd. Een heel klein varentje met blaadjes van 
              2 tot 15 centimeter. Het groeit op een kalkhoudende, stenige ondergrond. 
              De voegen van de oude muren in de wijk, gemetseld met kalkhoudende 
              specie, zijn daarom heel geschikt. Het is moeilijk aan te planten. 
              In het Spijkerkwartier groeit het spontaan in de Schoolstraat (op 
              het Lorentz-gebouw) en in de Prins Hendrikstraat (op de zijkant 
              van een trap). 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
         
          |   Hier komt de ....varen 
             Naar boven  | 
                | 
        
         
          |   Steenbreekvaren 
              (Asplenium trichomanes L.) 
              Een varentje dat, behalve in Limburg, zeer zeldzaam is in Nederland. 
              De bladeren zijn smal, enkel geveerd, en 4 tot 35 cm lang. Het groeit 
              het liefst op kalkrotsen en in grotten. Steenachtige, beschaduwde 
              grond en muren volstaan ook. Het is aangeplant op stapelmuurtjes 
              in de Watertuin en 
              handhaaft zich daar. BESCHERMD. 
            
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		  
          |   Tongvaren (Phyllitis 
              scolopendrium) 
              Een overblijvende varen die 's winters groen blijft. Onderscheidt 
              zich vooral door de enkelvoudige, tongvormige, leerachtige bladeren. 
              Groeit in bossen met kalkrijke rotsachtige bodem en op vochtige 
              muren. Vanouds kwam de Tongvaren ook veel voor in waterputten. Met 
              het verdwijnen daarvan nam het aantal af. De laatste tijd komen 
              er weer meer gevonden. Het is een stikstofminnende plant en daarom 
              niet zo gevoelig voor overvloedige bemesting. Ook een geliefde tuinvaren. 
              In verschillende buurttuinen en particuliere tuinen te vinden. 
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
         
          |   Muurschotelkorst 
              (Lecanora muralis) 
              Een korstmos dat zeer algemeen is en voorkomt op bazalt, 
              baksteen en dakpannen. Het vormt een geel- of groenachtige korst 
              met gelobde randen, die tot 20 cm groot kan worden. Tot dit geslacht 
              behoort ook het bijbelse Mannakorstmos (Lecanora esculenta). Korstmossen 
              zijn opgebouwd uit een schimmel in nauwe relatie (symbiose) met 
              een wier. Het KNNV vond tijdens een inventarisatie in de Watertuin 
              in 2001 6 soorten: Gewone stippelkorst, Kleine geelkorst, Muurzonnetje, 
              Gewone citroenkorst, Verborgen schotelkorst en Muurschotelkorst. 
             
            
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
         
          |   Fijnladdermos 
              (Eurhynchium praelongum) 
              Een zeer algemeen mos in bossen, wegranden en op kalkrijke stenen 
              en muren. De plantjes zijn fijn, zelden langer dan 5 cm, regelmatig 
              laddervormig geveerd en lichtgroen. Men onderscheidt bladmossen 
              en levermossen. Mossen vermeerderen zich net als varens met sporen, 
              maar ze zijn eenvoudiger van bouw. Ze hebben stengels en bladeren, 
              maar geen wortels. Wel wortelachtige aanhangsels: rhizoiden. Het 
              KNNV trof in de Watertuin in 2001 8 soorten aan: Purpersteeltje, 
              Gewoon dikkopmos, Muisjesmos, Muurmos, Gedraaid knikmos, Beekmos, 
              Parapluutjesmos en Fijn Laddermos. 
             
            
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
         
          |   Geelrand (Dytiscus 
              marginalis) 
              Behoort tot de familie van de waterroofkevers. Met 3 cm een van 
              de grootste kevers van Europa. Roodbruin tot donkerbruin met een 
              groenige glans en rondom een gele rand. Leeft in sterk begroeid, 
              stilstaand water, zoals de vijvers van de Watertuin. Omdat de Geelrand 
              ook goed kan vliegen, heeft hij die vijvers al snel gevonden. Zowel 
              de larven als de kevers zijn zeer vraatzuchtig. Ze vallen allerlei 
              waterdieren aan, zelfs kikkers, salamanders en vissen. 
             
            
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
        |
 
          |   Grasbij (Andrena 
              flavipes) 
              De grasbij (Andrena flavipes) heeft brede, ononderbroken bruingele 
              haarbanden op het achterlijf, oranjegele scheenbeharing en een bruine 
              kopbeharing. De bij komt algemeen voor in het zuidelijke deel van 
              Nederland. In het noorden is de bij zeldzamer. Arnhem ligt op de 
              grens. In de lente, bij de eerste warme zonnestralen, vliegen de 
              grasbijen uit. Dat duurt ongeveer tot half mei. In juni komt de 
              ‘tweede leg’ van de grasbij, maar dat zijn er veel minder 
              dan in april. De bijen leven in de grond en voeden zich met nectar 
              en stuifmeel van bloeiende planten zoals de wilg, paardebloem, klein 
              hoefblad en boerenwormkruid. Ze zijn belangrijk voor de bestuiving 
              van planten.  
              De grasbij is een volkomen ongevaarlijke zandbij, die zelfs wanneer 
              je ze beetpakt, niet steekt. Wanneer de bij toch probeert te steken, 
              voel je niets. De angel is veel te zwak om echt te kunnen prikken. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
 
         
          Blauwgroene libelle 
              of Blauwe glazenmaker (Aeschna cyanea) 
              De Libellen worden onderscheiden in Waterjuffers en Echte 
              libellen. Ze zijn goed herkenbaar aan het lange achterlijf en de 
              grote ogen. In '94, dus al vrij snel na de opening, werden in de 
              Watertuin zeven soorten aangetroffen. Grote keizerlibel, Zwarte 
              heidelibel, Viervlek, Tangpantserjuffer, Gewone pantserjuffer, Kleine 
              roodoogjuffer en Lantaarntje. Larven van de vrij algemene Blauwe 
              glazenmaker ontwikkelden zich in '01 in de vijver van een achtertuin 
              in de Prins Hendrikstraat. De cyclus van eitje, larve (±10 
              vervellingen!) duurt 3 jaar. Op een warme zomernacht klimt de libelle 
              uit het water en ontvouwt zich. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
         
          |   Gewone oeverlibel 
              (Orthetrum cancellatum) 
              Kenmerkend voor de familie van deze soort, de Libellulidae, 
              is een driehoek in voor en achtervleugel. Ze zijn te vinden bij 
              vijvers en brede sloten. Vanaf een vooruitstekende tak kijken ze 
              uit naar een prooi. Bij het jagen houden ze het lichaam min of meer 
              horizontaal. De mannetjes hebben een lichtblauwe berijping op het 
              achterlijf. In 2004 werd deze libelsoort waargenomen in de Watertuin. 
               
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
         
          |   Watervlo (Daphnia) 
              Een zeer klein (1 mm.), kreeftachtig beestje dat het noodlot 
              heeft vooral andere waterdieren tot voedsel te dienen. Het is lichtbruin 
              van kleur en beweegt zich achterwaarts. In het hoogseizoen zijn 
              ze iets roder gekleurd. Ze bewegen zich dan in grote groepen ronddraaiend 
              in het water. In een gevaarlijke omgeving met veel roofdieren ontwikkelt 
              zich een iets groter stekeltje ter bescherming. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		  
          |   Wijngaardslak 
              (Helix Pomatia) 
              Grootste huisjesslak in ons land. Lichaamslengte 10-12cm, hoogte 
              en breedte van het huisje circa 4x4cm. Slak grijsgeel van kleur, 
              huisje geelbruin, vaak met donkere spiraalbanden. Paartijd mei-juni. 
              Legt eitjes in een zelfgegraven kuiltje. Eet zowel groene als rotte 
              plantedelen. Overwintert in de grond tot een diepte van circa 30cm. 
              Komt voor in Zuid-Limburg, langs de binnenduinrand en...ook in onze 
              eigen wijk! 
              In de Ecologische tuin en in de Watertuin. BESCHERMD 
             Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Kolibrievlinder 
              Overdag vliegende nachtvlinder die als een kolibrie voor een bloem 
              in de lucht hangt. Met zijn lange roltong kan hij de nectar bereiken 
              in diepe buisbloemen. Hij vliegt vooral op zomerbloeiers zoals zeepkruid, 
              flox en lavendel. De eerste generatie komt in mei vanuit Zuid Europa. 
              De nakomelingen vliegen als het warm genoeg is omstreeks september 
              hierheen. Maar de winters hier zijn te koud om te overleven. De 
              rupsen leven op walstrosoorten. In de warme zomer van 2003 zijn 
              landelijk een groot aantal kolibrievlinders gesignaleerd. In onze 
              wijk waren ze te bewonderen in de Schooltuin en bij bloembakken 
              met fuchsia's in de Spijkerstraat. 
               
             
            
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Boomklever (Sitta 
              europaea) 
              Een levendig en rumoerig vogeltje. De enige vogel die zich met zijn 
              kop omlaag langs stammen en takken kan bewegen! Een korte staart, 
              gedrongen en met een spechtachtige snavel. Boomklevers leven van 
              insekten. Ze broeden één keer per jaar in april-juni. 
              Het broedhol wordt zover dichtgemetseld dat ze er nog net door heen 
              kunnen glippen. In het Spijkerkwartier maakt de boomklever deel 
              uit van een grote groep kleine vogels die regelmatig met elkaar 
              optrekken en de buurt afstruinen op zoek naar voedsel. De boomklever 
              leeft van insekten. 
               
             
            
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Boomkruiper (Certhia 
              brachydactyla) 
              De boomruiper kruipt alleen langs de boom omhoog en steunt daarbij 
              op zijn lange staart. Zijn lange gebogen snavel is zeer geschikt 
              om insekten achter de schors te pakken. Het nest wordt gemaakt in 
              spleten in de bast van de boom. Twee keer per jaar wordt een legsel 
              uitgebroed, van april tot juli. De boomkruiper werd in '02 en '03 
              gesignaleerd in de Parkstraat en de Prins Hendrikstraat. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Grote bonte specht 
              (Dendrocopos major) 
              Met zijn afwijkende teenstand, twee naar voren en twee naar achter, 
              en zijn stijve staart kan hij goed langs boomstammen omhoog klimmen. 
              De zang bestaat uit snel met zijn snavel (20 keer per seconde) op 
              een takstomp roffelen. Hij eet houtkevers, vliegen en zaden van 
              den, spar en berk. Ook wel noten en vruchten. Een spechtenpaar hakt 
              in vier weken een nestnolte. Dat hol wordt 
              in opeenvolgende jaren gebruikt. De broedtijd is april-juli. De 
              Grote bonte specht is verschillende keren waargenomen in de buurt 
              van de Ecologische tuin. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
 
          |   Havik 
              Lijkt op de Sperwer maar is veel groter. In 2005 werd bijgaande 
              foto gemaakt van een Havik die net een prooi te pakken had in een 
              tuin aan de Driekoningenstraat. 
            Naar boven  | 
                | 
        
 
          |   Koolmeesje 
             
            Naar boven  | 
                | 
        
 
          |   Kraai 
             
            Naar boven  | 
                | 
        
        
		 
          |   Kramsvogel (Turdus 
              Pilaris) 
              Kramsvogels zoeken vaak elkaars gezelschap en vliegen meestal in 
              kleine groepen. Het zijn deeltrekkers en voorboden van de winter. 
              Ze laten zich niet vaak horen. In de vlucht klinkt soms een kort 
              gesmoord gekwetter of luid 'sjak-sjak-sjak'. Open bossen, parken 
              en tuinen vormen het leefgebied. Het hoofdvoedsel bestaat uit wormen, 
              slakken en andere kleine dieren. In de winter worden ook bessen 
              van meidoorn, hulst en lijsterbes gegeten. Afgevallen appels zijn 
              dan een bijzondere lekkernij. De kramsvogel werd in 2003 gezien 
              in de Ecologische tuin.  
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
 
          |   Mus 
             
            Naar boven  | 
                | 
        
		 
          |   Notenkraker (Nucifraga 
              caryocatactes) 
              Chocoladebruin met witte vlekjes en een lange zwarte snavel. De 
              notenkraker is een jaargast. Zijn eigenlijke biotoop zijn de naald- 
              en gemengde bossen in de bergen. In de late zomer, herfst en winter 
              leeft hij bijna alleen van boomzaden. Ook hazelnoten maken deel 
              uit van het menu. Net als de Vlaamse gaai legt hij in de herfst 
              voedselvoorraden aan in de bodem.  
              Tussen de kleine bergen en de hazelaars van de Ecologische tuin 
              lijkt hij zich goed thuis te voelen. Daar werd hij gesignaleerd 
              in de herfst van 2003. 
             
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
 
          |   Pimpelmeesje 
             
            Naar boven  | 
                | 
        
 
          |   Sijs 
              Sijsjes zijn trekvogels. Groengeel van kleur. Het mannetje heeft 
              een zwarte vlek op de kop. Vooral in de wintertijd worden ze regelmatig 
              gezien. In 2006 werden groepjes sijzen waargenomen in de buurt van 
              de Schoolstraat, de Prins Hendrikstraat en de Kastanjelaan. Meestal 
              op hoge balkons. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   Sperwer 
              Lijkt uiterlijk op de Havik maar is bijna de helft kleiner. Het 
              mannetje is donker blauwgrijs, het vrouwtje grijsbruin. De lengte 
              is 30 (m) tot 40 (v) cm. Heeft een lange staart, korte stompe vleugels 
              en een snelle vleugelslag. Sperwers eten o.a. duiven, mussen, muizen 
              en vleermuizen. Roofvogels worden jaarlijks enkele malen in de buurt 
              waargenomen. Een sperwer met prooi is waargenomen in september 2003, 
              in een particuliere tuin naast de Ecologische tuin. Waarschijnlijk 
              tijdens de trek. 
              Ook in 2006 hebben verschillende mensen in de tuinen achter Kastanjelaan 
              1-31a een sperwer gezien die een tortelduif te pakken had. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
 
          |   Vlaamse gaai 
             
            Naar boven  | 
                | 
        
		 
          |   Winterkoning (Troglodytes 
              troglodytes) 
              Een miniscuul vogeltje, 10cm groot en 9 gram zwaar. Levendig, met 
              het staartje parmantig rechtop en een verbazingwekkend luid lied, 
              met trillende strofen en eindigend in een roller. Winterkoninkjes 
              broeden twee keer per jaar in een kogelvormig nest van mos, dorre 
              blaadjes, grassen en varens. Nestplekken kunnen heggen, oude vogelnesten 
              en houtstapels zijn. Ze nestelen ook graag in klimop langs huismuren 
              en vaak dicht bij de grond. De winterkoning zit bij voorkeur tussen 
              dichte struiken en bramen. Het menu bestaat uit slakjes, wormen, 
              spinnen, duizendpoten en andere insecten en hun larven, poppen en 
              eieren. Gezien in de Watertuin en de omgeving van het Lorentzgebouw. 
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
		 
          |   IJsvogel (Alcedo 
              atthis) 
              Je hoeft geen vogelaar te zijn om deze vogel te herkennen. Geen 
              vogel zo blauw! Maar wel schuw en daarom niet vaak te zien. De IJsvogel 
              leek jarenlang een van de meest bedreigde soorten. Hij leeft tussen 
              deoverhangende begroeiing van slingerende beeklopen. Vanaf de laaghangende 
              takken duikt hij naar beneden en grist met zijn lange snavel kleine 
              vissen uit het water. Gelukkig worden oude beeklopen weer hersteld 
              en krijgt de IJsvogel meer kansen. Ook de zachte winters hebben 
              een gunstig effect. Dankzij de aanwezigheid van grote biotopen als 
              Sonsbeek en Meinerswijk laat de IJsvogel zich af en toe ook in onze 
              wijk zien. Onder meer in de Watertuin en recentelijk, november 2003, 
              bij de Molenbeek op Thialf en in de binnentuin achter Kastanjelaan 
              31a. 
               
               
             
            
            Naar boven  | 
              
          
  | 
        
 
          |   Zwartkop 
             
            Naar boven  | 
                |