Deze rubriek geeft een beeld van het
natuurlijke leven in de wijk. Soms gestimuleerd door bewoners maar
vaak ook spontaan. Deze webpagina is samengesteld door Loet van
Moll. Bijdragen werden geleverd door Joost Bos, Ilse Egers, Joep
Mannaerts, Esther Peek, Yvonne de Ridder, Gerda van Steijn, Peter
Ennen, Frank Majoor, en KNNV Arnhem. Kassiel Gerrits één
van de stichters van de ecologische tuin, stelde deze ecologische
visie samen. De visie is ter commentaar (maart 2015). Reageren
graag! Dat kan op de nieuwe interactieve wijkwebsite www.mijnspijkerkwartier.nl
|
Amfibiën
Dieren die zowel in het water als op het land leven, afhankelijk
van ontwikkelingsstadium waarin ze verkeren. Verschillende soorten
komen in de wijk voor. De groene en de bruine kikker, de gewone
pad, de vinpootsalamander, de alpenwatersalamander en de kamsalamander.
Ze leven in de drie grootste binnentuinen en in aangrenzende particuliere
tuinen. De Watertuin is speciaal als biotoop voor amfibën ingericht.
Verder zijn ook kikkers waargenomen in de tuin van het Lorentzgebouw
en op de bouwspeelplaats Thialf. Al deze dieren zijn BESCHERMD.
Naar boven |
|
Egel (Erinaceidae)
Afgezien van huisdieren, zoals honden en katten, het grootste zoogdier
in de buurt. Al ruim twintig jaar waargenomen in en in de omgeving
van de drie grote binnentuinen. De egel kan zich goed handhaven
omdat hij zich bij gevaar in een bol kan oprollen en daarbij al
zijn stekels uitzet. Overdag verschuilt hij zich onder struikgewas
en bladeren; tegen de nacht gaat hij op voedsel uit. Hij voedt zich
met afgevallen fruit, muizen, kikkers, wormen, slakken en allerlei
insecten. BESCHERMD.
Naar boven |
|
Gewone dwergvleermuis
(Pipistrellus pipistrellus)
De op een na kleinste vleermuissoort in Europa. Van kop tot staart
6 tot 8 cm. en een spanwijdte van circa 21 cm. Gewicht 3,5 tot 8
gram. Een algemene soort in Nederland.
De winterverblijven liggen doorgaans niet verder dan 10 a 20 kilometer
van de zomerverblijven. Zomerverblijven, de kraamkamers, zijn te
vinden achter vensterluiken, gevelbekleding en in spouwmuren. Ze
worden in april/mei betrokken. De jongen worden geboren in juni/juli.
Meestal zijn het er één of twee.
In onze wijk worden dwergvleermuizen veel gezien, met name in de
schemering. Ze vliegen tussen de huizen en bomen door, op jacht
naar kleine insecten, overwegend muggen. Waarschijnlijk wonen ze
in de wijk. In de Ecologische tuin is daarvoor een ruimte gecreëerd
in het torentje midden in de tuin.
Naar boven |
|
Laatvlieger (Eptesicus
serotinus)
Een grote vleermuis. Van kop tot staart 9 tot 14 cm. Spanwijdte
circa 35 cm. Gewicht 14 tot 33 gram. Woont in gebouwen tussen dakbalken
of in spouwmuren, vaak in randgebieden van de stad. Overwinteren
gebeurt vaak solitair.
De zomerverblijven, kraamkamers, omvatten 10-50 vrouwtjes. De afstand
tot het jachtgebied kan 6-8 km zijn. Daarom is het waarschijnlijk
dat de Laatvliegers die in de wijk met een batdetector zijn waargenomen
van elders komen. In de Watertuin is er een waargenomen die kwam
drinken. Net als de gierzwaluw doet de vleermuis dat vliegend. Hij
scheert laag over het water en schept water, met opengesperde bek.
Kevers en vlinders horen tot het voedsel van de Laatvlieger.
Naar boven |
|
Hier komt de ...muis
Naar boven |
|
Citroenvlinder
(Gonepteryx rhamni)
Vooral het zwavelgele mannetje is opvallend. Door de bleekgele
en groene onderzijde van de vleugels lijken de vlinders in rust
sterk op bladeren. Ze vliegen van juli tot oktober, overwinteren
vervolgens als vlinder in dicht struikgewas dicht bij de grond en
vliegen daarna weer van maart tot half juni. De vlinders vertoeven
het liefst in bosranden, heggen, parken en tuinen. De eitjes worden
afgezet op Wegedoorn en Vuilboom. De groene rupsen en de poppen
zijn hierop te vinden in juni en juli. In de
Watertuin zijn deze soorten aangeplant.
Naar boven |
|
Dagpauwoog (Inachis
io)
Wanneer de dagpauwoog in het nauw wordt gedreven, spreidt hij plotseling
zijn vleugels uit. Op die manier schrikt hij zijn vijand af met
de vier ogen die op de vleugels te zien zijn. De Dagpauwoog komt
overal voor, ook in tuinen in onze wijk. Hij heeft een tot twee
generaties per jaar. De vliegtijd is april en mei en van half juli
tot half september. De vlinder bezoekt graag bloeiende wilgekatjes,
distels, klaver, Buddleja, Koninginnekruid, Hemelsleutel en Herfstaster.
De rups leeft op Grote brandnetel, als die op vochtige beschutte
plaatsen staan. De Dagpauwoog overwintert als vlinder.
Naar boven |
|
Distelvlinder (Cynthia
cardui)
Jaarlijks komt deze trekvlinder in april vanuit Zuid-Europa
en Noord-Afrika hierheen. In mei/juni worden de eitjes afgezet op
o.a. Akkerdistel en Grote brandnetel, te vinden in de Watertuin.
De rupsen leven apart in los samengesponnen blad. Na een
maand is de rups volgroeit. Het daarop volgende popstadium duurt
ongeveer 14 dagen. De tweede generatie vliegt in augustus en september.
De Distelvlinder haalt nectar met name van de Akkerdistel, Vlinderstruik,
Dahlia, Klaver, Koninginnekruid en Aster, vooral de zomer- en herfstbloeiers
dus. Eind september trekt de vlinder naar het zuiden.
Naar boven |
|
Geaderd witje
(Pieris napi)
Het Klein geaderd witje hoort tot de familie van de witjes. Het
is te herkennen aan de grijze lijnen langs de aderen aan de onderzijde
van de achtervleugels. Per jaar zijn er drie generaties. De vlinders
vliegen in mei/juni. De rupsen van de eerste generatie zijn te vinden
in juni/juli. De nieuwe vlinders vliegen van augustus tot oktober.
Dan zijn ook de rupsen van de tweede en derde generatie te vinden.
De rupsen leven op wilde kruisbloemigen, zoals Pinksterbloem en
Look zonder look. Het klein geaderd witje overwintert als pop.
Naar boven |
|
Gehakkelde aurelia
(Polygonia c-album)
Deze vlinder heeft twee, elkaar overlappende generaties
per jaar en vliegt van half juni tot eind oktober en na de overwintering
(als vlinder) weer in april en mei. De vlinder leeft van nectar
van allerlei bloemen van kruiden en struiken. De eitjes worden met
name gelegd op Grote brandnetel. Daarop groeien de rupsen het snelst.
Maar de rupsen leven ook van Hop, Iep, Wilg, Kruisbes, Aalbes en
Hazelaar. Het is een
vrij algemeen verspreide soort, maar de vlinder komt nooit in grote
aantallen voor.
Naar boven |
|
Klein koolwitje
(Pieris rapae)
Uit de familie van de witjes. Het mannetje heeft een vlek
op de voorvleugel, soms geen. Het vrouwtje heeft twee vlekken. Bij
de vlinderwaarnemingen in '95 en '96 in het Spijkerkwartier waren
de witjes de meest genoteerde soort. Zelfs in de Steenstraat werden
ze regelmatig gezien. De vliegtijd is van midden april tot midden
juni. Vanaf dan zijn de rupsen te vinden. De volgende vliegperiode
is van midden juli tot begin oktober. De rupsen kunnen ten prooi
vallen aan loopkevers en hooiwagens. Waardplanten zijn kruisbloemigen
zoals Judaspenning, Damastbloem, Herik, Koolzaad en Koolsoorten.
De poppen overwinteren tegen een stengel, stam of steen.
Naar boven |
|
Kleine vos (Aglais
urticae)
Een vrij algemene vlinder die overal is aan te treffen,
dus ook veel in tuinen. De eerste generatie vliegt in april en de
tweede en derde vanaf juni. Nectarplanten zijn vooral Buddleja,
Hemelsleutel en Herfstaster. In oktober zoeken de vlinders een vorstvrij
onderkomen voor de winter. Regematig worden ze dan op zolders of
in bijruimtes in de wijk gevonden, achter een kast of een ander
meubel. Buiten kan een hol als onderkomen dienen. Waardplant voor
de eitjes is de grote brandnetel. De rupsen leven in grote groepen
bijeen, bij warm weer tussen samengesponnen bladeren.
Naar boven |
|
Kleine vuurvlinder
(Lycaena phlaeas)
Een kleine vlinder die vooral in korte open vegetaties
voorkomt., o.a. langs spoowegtaluds en bermen. Vaak zoekt de vlinder
open zandplekken op om te kunnen zonnen. In mei/juni vliegt de eerste
generatie. Eitjes worden afgezet op Schapezuring, met name op kleine
planten. Tussen half juli en half oktober vliegt de tweede generatie
en soms ook een derde generatie. Het hele jaar door kunnen dus eieren,
rupsen of poppen aangetroffen worden. De kleine vuurvlinder overwintert
als rups.
Naar boven |
|
Oranjetipje (Athocharis
cardamines)
Deze hoort tot de familie van de witjes. Alleen het mannetje heeft
de karakteristieke oranje vlekken, het vrouwtje lijkt op afstand
op een gewoon koolwitje. De vlinder komt vooral voor in vochtig
beschut grasland, zoals bij de vijvers in de Watertuin. De vliegtijd
is van begin april tot begin juni. Nectar- en waardplanten zijn
bij deze vlinder identiek. Pinksterbloem, Look zonder look en Judaspenning
zijn favoriet. De eitjes worden meestal op de bloemsteeltjes afgezet.
De rupsen voeden zich met vruchtbeginsel en blad. De volgroeide
rups verlaat de waardplant en verpopt zich op een ruige plaats een
paar meter verder. In dat stadium vindt de overwintering plaats.
In april ontpopt de vlinder zich.
Naar boven |
|
Sleedoornpage (Thecla
betulae)
In tegenstelling tot veel andere vlinders vooral herkenbaar
als de vleugels dichtgevouwen zijn. Juist de kleur en de tekening
aan de onderzijde van de vleugels zijn typerend. De Sleedoornpage
is strikt gebonden aan een bepaalde vegetatie en daardoor kwetsbaar.
Een grote boom wordt gebruikt als herkenningspunt waar mannetjes
en vrouwtjes elkaar ontmoeten. Op deze boom voeden de vlinders zich
met honingdauw uitgescheiden door bladluizen. Vanaf de boom gaat
de Sleedoornpage op zoek naar sleedoorns om eitjes af te zetten.
In de Watertuin is voor dat doel Sleedoorn aangeplant. De eitjes
overwinteren op de twijgen en komen
uit als de knoppen uitlopen. De vliegtijd is van begin juli tot
eind september. In '95 is deze vlinder tijdens het vlinderproject
in de wijk waargenomen.
Naar boven |
|
Hier komt de Vliervlinder
Naar boven |
|
Hier komt de ...vlinder
Naar boven |
|
Brede wespenorchis
(Epipactus helleborine)
Orchideeën vormen een zeer grote familie. Wereldwijd zijn er
twintigduizend soorten. In Nederland komen er slechts dertig voor.
Ze stellen hele specifieke eisen aan de bodem en zijn daarom moeilijk
aan te planten. Groot was dan ook de verbazing toen er in 2002 plotseling
een in de Emmastraat stond, tussen de stenen in de rand van een
parkeerplaats. Weliswaar de meest algemene maar toch!
De Brede wespenorchis komt vaker voor in verstoorde omgeving. Langs
paden bijvoorbeeld waar zand met strooisel van het bos gemengd is.
De bleekgroene bloemen worden door hommels en zweefvliegen bezocht.
Maar bestuiving kan alleen plaatsvinden door de plooivleugelwesp.
Het zaad is fijn als stof. Het exemplaar in de Emmastraat heeft
het maar één jaar volgehouden.
Naar boven |
|
Daslook (Allium
ursinum)
En opmerkelijke plant, verwant aan ui, sjalot, knoflook en bieslook
en met dezelfde uiengeur. Bijzonder aan de plant zijn de bladeren.
De onderzijde is naar boven gekeerd en donkerder dan de eigenlijke
bovenzijde. Ook bijzonder is dat de plant zich vooral door zaad
vermenigvuldigt en niet door nevenbollen, zoals de meeste bolgewassen.
Daslook bloeit meestal pas na vijf jaar en wordt vaak niet ouder
dan acht jaar. De stervormige bloemen zijn zuiverwit. Het is een
echte bosplant. Tegen de zomer sterft de plant bovengronds af. Daslook
is aangeplant in de Watertuin en groeit daar welig. Wettelijk BESCHERMD.
Naar boven |
|
Gulden Sleutelbloem
(Primula Veris)
Voorheen Echte of Gewone sleutelbloem. Een rozetplant met zachtgele,
klokvormige bloemen. Een apart verschijnsel bij deze plant zijn
twee bloemtypen, een met een lange stijl en een met een korte stijl.
De langstijlige hebben dikkere stempels en meer stuifmeel. Deze
lentebloeier krijgt onder andere bezoek van de Sachembij en de Aardhommel.
Gulden sleutelbloem komt vooral voor op kalkrijk grasland in Limburgen
en in rivierdalen in Brabant en Gelderland. In de Watertuin handhaaft
ze zich al vele jaren op het speciaal aangelegde krijthellinggrasland.
In Nederland is de plant zeldzaam geworden en gaat nog steeds achteruit.
Daarom BESCHERMD.
Naar boven |
|
Muurvaren (Asplenium
ruta-muraria L.)
Ook wel Muurruit genoemd. Een heel klein varentje met blaadjes van
2 tot 15 centimeter. Het groeit op een kalkhoudende, stenige ondergrond.
De voegen van de oude muren in de wijk, gemetseld met kalkhoudende
specie, zijn daarom heel geschikt. Het is moeilijk aan te planten.
In het Spijkerkwartier groeit het spontaan in de Schoolstraat (op
het Lorentz-gebouw) en in de Prins Hendrikstraat (op de zijkant
van een trap).
Naar boven |
|
Hier komt de ....varen
Naar boven |
|
Steenbreekvaren
(Asplenium trichomanes L.)
Een varentje dat, behalve in Limburg, zeer zeldzaam is in Nederland.
De bladeren zijn smal, enkel geveerd, en 4 tot 35 cm lang. Het groeit
het liefst op kalkrotsen en in grotten. Steenachtige, beschaduwde
grond en muren volstaan ook. Het is aangeplant op stapelmuurtjes
in de Watertuin en
handhaaft zich daar. BESCHERMD.
Naar boven |
|
Tongvaren (Phyllitis
scolopendrium)
Een overblijvende varen die 's winters groen blijft. Onderscheidt
zich vooral door de enkelvoudige, tongvormige, leerachtige bladeren.
Groeit in bossen met kalkrijke rotsachtige bodem en op vochtige
muren. Vanouds kwam de Tongvaren ook veel voor in waterputten. Met
het verdwijnen daarvan nam het aantal af. De laatste tijd komen
er weer meer gevonden. Het is een stikstofminnende plant en daarom
niet zo gevoelig voor overvloedige bemesting. Ook een geliefde tuinvaren.
In verschillende buurttuinen en particuliere tuinen te vinden.
Naar boven |
|
Muurschotelkorst
(Lecanora muralis)
Een korstmos dat zeer algemeen is en voorkomt op bazalt,
baksteen en dakpannen. Het vormt een geel- of groenachtige korst
met gelobde randen, die tot 20 cm groot kan worden. Tot dit geslacht
behoort ook het bijbelse Mannakorstmos (Lecanora esculenta). Korstmossen
zijn opgebouwd uit een schimmel in nauwe relatie (symbiose) met
een wier. Het KNNV vond tijdens een inventarisatie in de Watertuin
in 2001 6 soorten: Gewone stippelkorst, Kleine geelkorst, Muurzonnetje,
Gewone citroenkorst, Verborgen schotelkorst en Muurschotelkorst.
Naar boven |
|
Fijnladdermos
(Eurhynchium praelongum)
Een zeer algemeen mos in bossen, wegranden en op kalkrijke stenen
en muren. De plantjes zijn fijn, zelden langer dan 5 cm, regelmatig
laddervormig geveerd en lichtgroen. Men onderscheidt bladmossen
en levermossen. Mossen vermeerderen zich net als varens met sporen,
maar ze zijn eenvoudiger van bouw. Ze hebben stengels en bladeren,
maar geen wortels. Wel wortelachtige aanhangsels: rhizoiden. Het
KNNV trof in de Watertuin in 2001 8 soorten aan: Purpersteeltje,
Gewoon dikkopmos, Muisjesmos, Muurmos, Gedraaid knikmos, Beekmos,
Parapluutjesmos en Fijn Laddermos.
Naar boven |
|
Geelrand (Dytiscus
marginalis)
Behoort tot de familie van de waterroofkevers. Met 3 cm een van
de grootste kevers van Europa. Roodbruin tot donkerbruin met een
groenige glans en rondom een gele rand. Leeft in sterk begroeid,
stilstaand water, zoals de vijvers van de Watertuin. Omdat de Geelrand
ook goed kan vliegen, heeft hij die vijvers al snel gevonden. Zowel
de larven als de kevers zijn zeer vraatzuchtig. Ze vallen allerlei
waterdieren aan, zelfs kikkers, salamanders en vissen.
Naar boven |
|
|
Grasbij (Andrena
flavipes)
De grasbij (Andrena flavipes) heeft brede, ononderbroken bruingele
haarbanden op het achterlijf, oranjegele scheenbeharing en een bruine
kopbeharing. De bij komt algemeen voor in het zuidelijke deel van
Nederland. In het noorden is de bij zeldzamer. Arnhem ligt op de
grens. In de lente, bij de eerste warme zonnestralen, vliegen de
grasbijen uit. Dat duurt ongeveer tot half mei. In juni komt de
‘tweede leg’ van de grasbij, maar dat zijn er veel minder
dan in april. De bijen leven in de grond en voeden zich met nectar
en stuifmeel van bloeiende planten zoals de wilg, paardebloem, klein
hoefblad en boerenwormkruid. Ze zijn belangrijk voor de bestuiving
van planten.
De grasbij is een volkomen ongevaarlijke zandbij, die zelfs wanneer
je ze beetpakt, niet steekt. Wanneer de bij toch probeert te steken,
voel je niets. De angel is veel te zwak om echt te kunnen prikken.
Naar boven |
|
Blauwgroene libelle
of Blauwe glazenmaker (Aeschna cyanea)
De Libellen worden onderscheiden in Waterjuffers en Echte
libellen. Ze zijn goed herkenbaar aan het lange achterlijf en de
grote ogen. In '94, dus al vrij snel na de opening, werden in de
Watertuin zeven soorten aangetroffen. Grote keizerlibel, Zwarte
heidelibel, Viervlek, Tangpantserjuffer, Gewone pantserjuffer, Kleine
roodoogjuffer en Lantaarntje. Larven van de vrij algemene Blauwe
glazenmaker ontwikkelden zich in '01 in de vijver van een achtertuin
in de Prins Hendrikstraat. De cyclus van eitje, larve (±10
vervellingen!) duurt 3 jaar. Op een warme zomernacht klimt de libelle
uit het water en ontvouwt zich.
Naar boven |
|
Gewone oeverlibel
(Orthetrum cancellatum)
Kenmerkend voor de familie van deze soort, de Libellulidae,
is een driehoek in voor en achtervleugel. Ze zijn te vinden bij
vijvers en brede sloten. Vanaf een vooruitstekende tak kijken ze
uit naar een prooi. Bij het jagen houden ze het lichaam min of meer
horizontaal. De mannetjes hebben een lichtblauwe berijping op het
achterlijf. In 2004 werd deze libelsoort waargenomen in de Watertuin.
Naar boven |
|
Watervlo (Daphnia)
Een zeer klein (1 mm.), kreeftachtig beestje dat het noodlot
heeft vooral andere waterdieren tot voedsel te dienen. Het is lichtbruin
van kleur en beweegt zich achterwaarts. In het hoogseizoen zijn
ze iets roder gekleurd. Ze bewegen zich dan in grote groepen ronddraaiend
in het water. In een gevaarlijke omgeving met veel roofdieren ontwikkelt
zich een iets groter stekeltje ter bescherming.
Naar boven |
|
Wijngaardslak
(Helix Pomatia)
Grootste huisjesslak in ons land. Lichaamslengte 10-12cm, hoogte
en breedte van het huisje circa 4x4cm. Slak grijsgeel van kleur,
huisje geelbruin, vaak met donkere spiraalbanden. Paartijd mei-juni.
Legt eitjes in een zelfgegraven kuiltje. Eet zowel groene als rotte
plantedelen. Overwintert in de grond tot een diepte van circa 30cm.
Komt voor in Zuid-Limburg, langs de binnenduinrand en...ook in onze
eigen wijk!
In de Ecologische tuin en in de Watertuin. BESCHERMD
Naar boven |
|
Kolibrievlinder
Overdag vliegende nachtvlinder die als een kolibrie voor een bloem
in de lucht hangt. Met zijn lange roltong kan hij de nectar bereiken
in diepe buisbloemen. Hij vliegt vooral op zomerbloeiers zoals zeepkruid,
flox en lavendel. De eerste generatie komt in mei vanuit Zuid Europa.
De nakomelingen vliegen als het warm genoeg is omstreeks september
hierheen. Maar de winters hier zijn te koud om te overleven. De
rupsen leven op walstrosoorten. In de warme zomer van 2003 zijn
landelijk een groot aantal kolibrievlinders gesignaleerd. In onze
wijk waren ze te bewonderen in de Schooltuin en bij bloembakken
met fuchsia's in de Spijkerstraat.
Naar boven |
|
Boomklever (Sitta
europaea)
Een levendig en rumoerig vogeltje. De enige vogel die zich met zijn
kop omlaag langs stammen en takken kan bewegen! Een korte staart,
gedrongen en met een spechtachtige snavel. Boomklevers leven van
insekten. Ze broeden één keer per jaar in april-juni.
Het broedhol wordt zover dichtgemetseld dat ze er nog net door heen
kunnen glippen. In het Spijkerkwartier maakt de boomklever deel
uit van een grote groep kleine vogels die regelmatig met elkaar
optrekken en de buurt afstruinen op zoek naar voedsel. De boomklever
leeft van insekten.
Naar boven |
|
Boomkruiper (Certhia
brachydactyla)
De boomruiper kruipt alleen langs de boom omhoog en steunt daarbij
op zijn lange staart. Zijn lange gebogen snavel is zeer geschikt
om insekten achter de schors te pakken. Het nest wordt gemaakt in
spleten in de bast van de boom. Twee keer per jaar wordt een legsel
uitgebroed, van april tot juli. De boomkruiper werd in '02 en '03
gesignaleerd in de Parkstraat en de Prins Hendrikstraat.
Naar boven |
|
Grote bonte specht
(Dendrocopos major)
Met zijn afwijkende teenstand, twee naar voren en twee naar achter,
en zijn stijve staart kan hij goed langs boomstammen omhoog klimmen.
De zang bestaat uit snel met zijn snavel (20 keer per seconde) op
een takstomp roffelen. Hij eet houtkevers, vliegen en zaden van
den, spar en berk. Ook wel noten en vruchten. Een spechtenpaar hakt
in vier weken een nestnolte. Dat hol wordt
in opeenvolgende jaren gebruikt. De broedtijd is april-juli. De
Grote bonte specht is verschillende keren waargenomen in de buurt
van de Ecologische tuin.
Naar boven |
|
Havik
Lijkt op de Sperwer maar is veel groter. In 2005 werd bijgaande
foto gemaakt van een Havik die net een prooi te pakken had in een
tuin aan de Driekoningenstraat.
Naar boven |
|
Koolmeesje
Naar boven |
|
Kraai
Naar boven |
|
Kramsvogel (Turdus
Pilaris)
Kramsvogels zoeken vaak elkaars gezelschap en vliegen meestal in
kleine groepen. Het zijn deeltrekkers en voorboden van de winter.
Ze laten zich niet vaak horen. In de vlucht klinkt soms een kort
gesmoord gekwetter of luid 'sjak-sjak-sjak'. Open bossen, parken
en tuinen vormen het leefgebied. Het hoofdvoedsel bestaat uit wormen,
slakken en andere kleine dieren. In de winter worden ook bessen
van meidoorn, hulst en lijsterbes gegeten. Afgevallen appels zijn
dan een bijzondere lekkernij. De kramsvogel werd in 2003 gezien
in de Ecologische tuin.
Naar boven |
|
Mus
Naar boven |
|
Notenkraker (Nucifraga
caryocatactes)
Chocoladebruin met witte vlekjes en een lange zwarte snavel. De
notenkraker is een jaargast. Zijn eigenlijke biotoop zijn de naald-
en gemengde bossen in de bergen. In de late zomer, herfst en winter
leeft hij bijna alleen van boomzaden. Ook hazelnoten maken deel
uit van het menu. Net als de Vlaamse gaai legt hij in de herfst
voedselvoorraden aan in de bodem.
Tussen de kleine bergen en de hazelaars van de Ecologische tuin
lijkt hij zich goed thuis te voelen. Daar werd hij gesignaleerd
in de herfst van 2003.
Naar boven |
|
Pimpelmeesje
Naar boven |
|
Sijs
Sijsjes zijn trekvogels. Groengeel van kleur. Het mannetje heeft
een zwarte vlek op de kop. Vooral in de wintertijd worden ze regelmatig
gezien. In 2006 werden groepjes sijzen waargenomen in de buurt van
de Schoolstraat, de Prins Hendrikstraat en de Kastanjelaan. Meestal
op hoge balkons.
Naar boven |
|
Sperwer
Lijkt uiterlijk op de Havik maar is bijna de helft kleiner. Het
mannetje is donker blauwgrijs, het vrouwtje grijsbruin. De lengte
is 30 (m) tot 40 (v) cm. Heeft een lange staart, korte stompe vleugels
en een snelle vleugelslag. Sperwers eten o.a. duiven, mussen, muizen
en vleermuizen. Roofvogels worden jaarlijks enkele malen in de buurt
waargenomen. Een sperwer met prooi is waargenomen in september 2003,
in een particuliere tuin naast de Ecologische tuin. Waarschijnlijk
tijdens de trek.
Ook in 2006 hebben verschillende mensen in de tuinen achter Kastanjelaan
1-31a een sperwer gezien die een tortelduif te pakken had.
Naar boven |
|
Vlaamse gaai
Naar boven |
|
Winterkoning (Troglodytes
troglodytes)
Een miniscuul vogeltje, 10cm groot en 9 gram zwaar. Levendig, met
het staartje parmantig rechtop en een verbazingwekkend luid lied,
met trillende strofen en eindigend in een roller. Winterkoninkjes
broeden twee keer per jaar in een kogelvormig nest van mos, dorre
blaadjes, grassen en varens. Nestplekken kunnen heggen, oude vogelnesten
en houtstapels zijn. Ze nestelen ook graag in klimop langs huismuren
en vaak dicht bij de grond. De winterkoning zit bij voorkeur tussen
dichte struiken en bramen. Het menu bestaat uit slakjes, wormen,
spinnen, duizendpoten en andere insecten en hun larven, poppen en
eieren. Gezien in de Watertuin en de omgeving van het Lorentzgebouw.
Naar boven |
|
IJsvogel (Alcedo
atthis)
Je hoeft geen vogelaar te zijn om deze vogel te herkennen. Geen
vogel zo blauw! Maar wel schuw en daarom niet vaak te zien. De IJsvogel
leek jarenlang een van de meest bedreigde soorten. Hij leeft tussen
deoverhangende begroeiing van slingerende beeklopen. Vanaf de laaghangende
takken duikt hij naar beneden en grist met zijn lange snavel kleine
vissen uit het water. Gelukkig worden oude beeklopen weer hersteld
en krijgt de IJsvogel meer kansen. Ook de zachte winters hebben
een gunstig effect. Dankzij de aanwezigheid van grote biotopen als
Sonsbeek en Meinerswijk laat de IJsvogel zich af en toe ook in onze
wijk zien. Onder meer in de Watertuin en recentelijk, november 2003,
bij de Molenbeek op Thialf en in de binnentuin achter Kastanjelaan
31a.
Naar boven |
|
Zwartkop
Naar boven |
|