Deze pagina geeft een beeld - in woorden - van de wijk tijdens de tweede wereldoorlog. Een video verslag is uitgewerkt als een interview met mevrouw Brandt uit de Prins Hendrikstraat. Het eerste gewone interview deel 1 wordt binnenkort geplaatst, het is een interview met de heer J.W. van Steijn, die in de Spijkerstraat woonde. Deel 2 is een interview met de heer J.W. Bitter, die in de Spoorwegstraat woonde. Deel 3 is een interview met mevrouw C. Du Bois die aan de Boulevard Heuvelink woonde en nog steeds woont. Deel 4 is een interview met Louise (Wies) Hornstra-Tichelman die in de oorlogsjaren aan de Kastanjelaan 51 woonde. Tot slot verwijst deze link naar de pagina over de tweede wereldoorlog in de serie Twintig Straten en een Boulevard, eveneens op deze site.
^ top | Interview deel 1 |
Opgetekend op 3 mei 2004
Aan het woord is de heer J.W. (Willem) van Steijn. Vroeger woonde de heer van Steijn in de Spijkerstraat. “Ik kocht in 1940 een fiets voor f 38,35 van mijn spaarrekening om voor ’t eerst een nieuwe fiets te berijden. Eerder waren ’t alleen 2e hands fietsen geweest voor f 5,-- of f 7,--. Zo maar een herinnering. Het geeft een beeld van de tijd van toen. Het zijn kleine details die het doen. De wereld in ’t Spijkerkwartier in de tweede wereldoorlog is ruw-weg in te delen in twee periodes: voor en na de luchtlanding. Even kennismaken met de tijd van toen. Want de buurt was toen heel anders
dan nu. Er was veel meer bedrijvigheid. Er waren slagerijen, schoenmakers,
de bakkers en, ach zoveel. Nu zijn de verkeerscirculatieplannen de doodsteek
voor de bedrijvigheid. Denk je eens in wat er allemaal was. Een korsettenatelier,
een regenjassenfabriek, de confectiefabriek van George Prins die vooral
produceerde voor C&A, dat was pas na de oorlog. Mijn ouders hadden een groothandel in aardappels en een groentewinkel. Mijn moeder zorgde voor de groentewinkel. Voor de inkopen ging ze ’s morgens vroeg om 3 of 4 uur naar de markt. Ook op de dag dat de oorlog begon. De lucht daverde van de vliegtuigen op 10 mei 1940. Op Molenbeke sloeg een artilleriegranaat in bij de beschieting en inname van de brug naar Westervoort. De brug werd opgeblazen. Twee kazernes zorgden voor soldaten in de stad vóór de oorlog, dus we waren wel militair vertoon gewend. Maar dit was toch wel anders. De groentekwekers uit Liemers en Betuwe deden op die dag nog zaken, moeder kwam heelhuids thuis. Dezelfde dag zag ik Duitsers op de motorfiets. Ik ging eropuit. Op de Singel was een bijzondere drukte. Er was een ongeluk gebeurd. Er was een motorfiets met een zijspan op een landmijn gereden. Ik zag een Duitse soldaat en een motorfiets, zijn maat was gewond afgevoerd. Het gaf een impressie van burger tussen legers. De oorlog was totaal, met de kerst zou ’t rond zijn zei de Duitser. Er was mitrailleurvuur. De Grebbeberg was een hindernis voor de Duitsers, maar met het bombardement van Rotterdam werd de capitulatie snel getekend. Distributieradio had iedereen. Duitsers plakten Duits/Nederlandse berichten, er was standrecht en je zag een adelaar met een hakenkruis in de klauwen als beeldmerk. Kranten gaven bulletins uit. In de Koningstraat zat de Arnhemse Courant. Bij de familie van Essen uit de Kastanjelaan op nr. 3 was een jongen van 17 doodgeschoten op het Velperplein omdat hij buiten het raam een handdoek had uitgeklopt. De Duitsers dachten dat hij een signaal gaf voor de vliegtuigen. Dat was in de periode van de luchtlandingen. Aan de Spijkerlaan op nummer 37 woonde de familie Zwiers. Hun zoon Anton was geëvacueerd naar het Openluchtmuseum. Hij had een grendel gevonden van een Engels geweer. De Duitsers controleerden overal. Anton werd doodgeschoten op de Schelmseweg, want hij had een grendel van een Engels geweer. Aan de Wijkstraat bij het Nieuwe Land woonde jongeman Visser. Hij was18 jaar en was aankomend petroleum handelaar. Hij werd doodgeschoten. Hij had anti-Duitse uitlatingen gedaan. Het was september ’44 geworden. Ik had een gesprek met de buurman. Die werkte in Duitsland. Hij moest soms werken bij zware bombardementen. Hij zei: “moet je de kelder stutten, dan maak je nog een kans”. Alle buurtgenoten gingen toen in de kelder bij van Steijn. Tussen de aardappels. Ze hebben er een week gezeten. Op zondag werd op de hoek van de Hendrikstraat en de Spijkerstraat met witkalk op de straat geschreven, dat iedereen de stad uit moest. Op de Kastanjelaan woonde een NSB’er, die was kleermaker. Luik, kolenhok & radio. Het luik kon je niet zien. We maakten het open met een kromme spijker. Eens op een zondagmorgen kwam een kennis aan de deur. Er was een overval door ’t verzet geweest bij het Huis van Bewaring. Het waren vader en zoon van Winsum. Ze hebben bij ons toen iets gegeten en zich gewassen. We hebben ze een stropdas en een boord gegeven. Ze wilden naar Wolfheze. Z’n dochter werkte daar. Ik heb ze de stad uit geloodst. Via de Klingelbeekseweg. Plotseling was er de Grüne Polizei. Die was bezig met de overval van het Huis van Bewaring. De poort onder ’t spoor door werd afgegrendeld, maar vader en zoon van Winsum waren er net op tijd erdoor. Na de oorlog heb ik ze nog weer gezien. Een andere persoon bleef. Een paar weken. Toen was er een onderduikadres bij een slager op de Steenstraat beschikbaar. Later ging hij naar Zutphen en nog later naar Australië. Na de oorlog heb ik die ook nog weer gezien. Op 17 september waren de luchtlandingen. De elektriciteit viel uit. Op 24 of 25 september hebben we de stad verlaten, de stad moest ontruimd zijn. Op 22 februari 1944 werd de gasfabriek getroffen door een bombardement. En toen was ook het vergissingsbombardement in Nijmegen. Er was geen tijd om bang te zijn, ’t gebeurd. ’t Duurde niet lang. Luchtalarm? Er was gedreun voor de klappen. Wat was dat? Ze stonden buiten. ’t Was helder weer. Kijken naar de vliegtuigen. Met de luchtafweer was ieder schot twee explosies. Bij het vuren en op 3 km hoogte nog eens een ontploffing. De scherven vielen even later op de dakpannen – heel rafelige scherpe stukken ijzer. Met de evacuatie, dacht iedereen “bijna afgelopen”. Op 25 augustus 1944 viel Parijs in geallieerde handen. Je zag massa’s Duitsers – alles wat maar rijden kon, naaimachines zelfs! Panisch, een ordeloze bende op de vlucht. Ook collaborerende Fransen, vrouwen enz. Er was een Pantserbrigade met 17 Tigertanks op de Velperweg, die hadden rupsbanden (kettingen) van één meter breed en waren zo groot als een huis. Er was de Spoorwegstaking toen de invasie kwam. In mei 1940 had moeder
koffertjes klaargemaakt voor ons allemaal. Moeder had peterolie, kaarsen,
lucifers en zeep enz. P & W Ik was met de eigenaar van de bouwmaterialenhandel bevriend. En ik wilde dichtbij Arnhem blijven. We zaten in Rheden op het landgoed Heuven bij juffrouw Wurfbain. Eerst waren we twee maanden in een boerenschuur. Later hebben we de opgeslagen spullen van Bronbeek gehaald. Op 15 april 1945 was er 4 dagen lang een artillerie beschieting, aan de andere zijde van de IJssel. Plotseling, bij verrassing, stonden ineens de bevrijders achter ons. Stil met de motor af waren ze van de berg af gerold, het Royal Signal Corps “Polar Bear”. Ze bevrijdden 60 of 70 evacués. De Engelsen wisten ’t ook niet! De stad was afgezet – het was gevechtsgebied geweest. Er waren granaatinslagen. Huizen waren beschadigd, 195 stuks met het dak eraf, 193 met het dak er half af. Er werd een militair gezag ingesteld om de toegang naar de stad te regelen. Het Sacré Cœur, een ex internaat voor katholieke meisjes aan de Velperweg, diende als centrum. Daar kon je een permit vragen. Dagenlang stonden mensen in de rij. Je loste elkaar af. In die tijd waren er ook gestolen bonkaarten in omloop. In mei ’45 kon je al stiekem retour. Ik heb een gat in ons dak
provisorisch gedicht. Kijk, dit is m’n permit: 6 juni 1945. Gekregen
via de technische noodhulp. Tijdens de evacuatie was dat opgericht. De
Geitenkamp fungeerde als een soort grote EHBO noodpost voor de hele stad.
De noodpost was tevens voor de brandweer. Scheepjes voeren van Drenthe naar Dieren. Ik werd ingezet voor een klus. We hadden een wagen. Maar de wagen was
kapot. We moesten kolen halen uit Arnhem. Verkeersinspectie. Beton. Alle huizen ging hij binnen, zocht wat van z’n gading, meubels. Ik verrekte van de honger. In de Kastanjelaan bij die NSB’er die geld had verdient aan de oorlog, ik sprong op de tafel “… zeg Frits, wass denkst du von der Lampe?” Alle kalk kwam uit ’t plafond. Een wiel liep warm. ’s Avonds kwamen we aan op Avegoor. Complete
inboedel, een nieuwe inventaris bij elkaar gejat. Ik stopte, eten voor
het paard en voor mezelf. En 7 ballen gehakt voor ’t huis. Oktober 1944 Oktober/november – de wijnkelder werd getroffen. Een scheur op Heuven. “Willy kom hier! Kannst du zaufen“. Ik deed alsof ik aangeschoten was. „Wass denkst du vom Fuhrer, huh?“. Partijgangers en twijfelaars zaten er bijeen. Wat te zeggen. „Een idealist die niet weet wat die bezetingstroepen hier aangericht hadden“. Dat vond goede weerklank wegens de fronttroepen (die mannen). Toen haalde iemand (aangeschoten) uit z’n tank sigaretten maar viel er eerst voorover in. Een 2 cilinder Zundapp kettenrad (als een tank). Een stikdonkere nacht, geen maan. Bij de spies, één voor
één. Richard kwam terug naar buiten. „We gaan naar
Aken“ zei hij. Een fiets zonder banden, op ijzeren velgen. Van Rheden naar de Geitenkamp. Een bakker met een lange wagen in een witte jas. Op de hei haalde die takkenbossen – „Héé, zondagwerk is niet sterk!!“. Toen, Jabo, jachtbommenwerper. Kijk seizen, schoot op en langs de weg. Schuttersputten voor dekking. De jabo begon te vuren. Het paard lag dood voor de wagen. Door Velp – een kleine rotonde – daar links de schuur. TFH. Toen de boerderij. En toen was daar een bekende. „Hoi Schillings!“ Die kwam uit de Spijkerstraat. Een dood paard, goed voor een stuk vlees, dat ging zo hop in de tas. De bierbron van Teun van Setten daar tegen op de hoek van de Melkhandel van Witjes, later groentewinkel en nog later... Hoek Boekhorstenstraat Snoepwinkel/groentewinkel, daar recht tegenover bakker Hermsen, boekhandel Diepenhorst en slagerij van Tap. Op de hoek van de eerste Spijkerdwarsstraat zat Garritsen met een slagerij. Op de andere hoek een sigarenwinkel. En dan een klein cafeetje: Molin van Bob. Slagerij Cornelissen met grote leveranties, die zat op ongeveer nummer 60. Dan een schoenmaker, Stefels. Een horlogemaker: van Gelen. En nog een slagerij: Speijers op nr. 68. En schildersbedrijf van Essen, diens broer in de Kastanjelaan woonde. Er was een bakkerij Holleman en een papierhandel. Dan op de hoek van de tweede Spijkerdwarsstraat een kruidenier Slothouber en kruidenierswaren van weduwe Bas. Nog een paar, op Spijkerstraat 100 was schoenmaker Borgers (tegenover Gerda), dan op 102 kapper Nijenhuis, op 104 Melkhandel met boter/kaas en eieren van de Groot. Op 106 Viswinkel Brinksma, later Bouwman en op de hoek met de Kastanjelaan was ijssalon Sybrandy. In de Spijkerstraat, aan de oneven kant, dus aan de kant van school IV, was ten Veen met zijn installatiebedrijf op nr. 119. Dan was op 121 Sam met loodgieterij van Ham. Op 123 was een behangerij en stoffeerderij. Op 125 is nu Hubo en vroeger smederij Renes. Op 189 was verhuisbedrijf Rijssemus. Dan had je van Steijn met groente en later ook kolen (sinds ca 1930). Op 195 was drogisterij van der List. Op 199 zat elektrotechnisch installatiebedrijf Wijlhuizen. En op de hoek zat slagerij Brinkhof.“ Tot zover het interview van 3 mei 2004 met de heer van Steijn.
Noot van de redaktie: de bovenstaande getuigenis de Spijkerstraat was
in 1942. |
|
|
Video verslag, mei 2004. Onderstaande videaoverslag is een transcriptie gemaakt van een videointerview genaamd "In de schaduw van de brug", door Sacha Barraud. Het is een video van de Stichting Contact Film Cinematheek, Postbus 3100, 6800 DC Arnhem, tel 026-4434949 / ISBN 90-801573-2-5. Deze transcriptie betreft de selectie uit de video waar mevrouw H.A. Brandt, voor bekenden en vrienden tante Henny, aan het woord is. De hele video gaat over de periode '40-'45 in het Spijkerkwartier en is het eerste document over deze periode op deze site. Wie de video wil bekijken kan contact opnemen met de redaktie. Hoe ik in Arnhem was terechtgekomen? Oh, dat is heel leuk. Dat was met
de vakantie met een vriendin van mij. En toen zijn we samen vanuit Delft,
waar we samen in de verpleging zaten, zijn we op de tandem naar Arnhem
gegaan. En toen waren we hier bij die heuveltjes, toen zei ze "jij
trapt niet", maar ik zei "jij trapt niet", maar we hadden
er geen erg in dat 't zo heuvelachtig was. Toen zijn we gaan logeren en
gingen we 's avonds in "Groot Centraal", gingen we eten. Er
zaten daar vier heren wat te drinken. Wij vroegen of we ook wat mochten
drinken. "ja, natuurlijk, komt erbij zitten dames", twee waren
van de voedselvoorziening, één was de eigenaar van de zaak
en die andere die zei "ik zit in de muziek" en toen zei ik "och
god, in wat voor bandje zit u dan?" En toe zei hij "
In
wat voor bandje
ik ben de tweede dirigent van 't Arnhems Orkest"
en dat was Hein Jordans. Nou, toen zijn we ook naar dat concert daar geweest,
in Musis, dat was heel leuk en daarna, mocht je als meisje niet alleen
in 't hek [??], toen zijn we eerst naar "Royal" gegaan. Nou,
en daar zaten twee jongens en dat was Peter en Jack van Bienen en daar
raakten we mee aan de praat en die vroegen waar we woonden, wij zeiden
in Delft en verder niks. Toe kwam ik van vakantie terug en er was een
briefje met een mooi etuitje getekend met een draadje erop met tien gedraaide
sigaretjes. Dat was heel mooi, want dat was niet te krijgen, dat was van
Peter. Toen was er een briefwisseling en nog eens briefwisseling en ik
geloof dat we toen met een half jaar getrouwd zijn, toen was ik dertig.
Toen zijn we in december van 1943 naar de Dijkstraat verhuist en toen
zijn we dus in dat onderhuis komen wonen en daar is Jan geboren, op 16
februari. Dan zei de boer "ach, de koeie stean droë en de kippe zijn
van de lèh", de koeien staan droog en de kippen zijn van de
leg, eerlijk waar (lacht). Ik heb nog een rokje, 't enige rokje wat ik
had, nog in moeten leveren voor misschien een paar eitjes. Waren nou niet
zo leuk hoor, die boeren. Niet. Ja, d'r waren best wel goeie bij. Maar
'k heb es een keer met Jan 's morgens vroeg in de roggewei gestaan hè?
In de sneeuw. Want Peter, dat was een halfbloed Javaan, dus dat was geen
ariër, die durfde je toch ook niet te sturen. Dus ik ging altijd.
Toen kwam ik aan bod en toen zei die boer "'k heb niks meer".
En hij had meer als ik zo ik greep 'm zo beet en zei "jij hoeft geen
kind te voeden". En toen kreeg ik nog een kilootje rogge. Nou dat
was lekker hoor, roggepannenkoekjes, roggepap. |
^ top | Deel 2 van de interviews over de tweede
wereldoorlog in het Spijkerkwartier. Van uw verslaggever,
6 mei 2004. "Makelaar Bonsma, tevens raadslid van de anti-revolutionairen vroeg me aan het einde van de tweede wereldoorlog om te helpen bij de gemeentelijke werkzaamheden. Er was veel werk wegens terugkerende evacués (ree-evacuatie). Het onderdeel waar ik werkte stond destijds onder leiding van een ingenieur van de AKU. Hij zorgde op basis van artikel 6 van de woonruimtewet voor de tijdelijke huisvesting van Arnhemmers. Ik heb er 40 dienstjaren gewerkt, ken alle ins/en outs van de politiek en gaf leiding aan het bureau voor de registratuur, documentatie en agenda. Van burgemeester Matser tot Krikke, ik ken ze allemaal. Ik bespreek graag de politieke zaken achter de feiten zoals van het monument aan de Apeldoornsestraat op de hoek met de Jansbuitensingel. Ik ken de insiders en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de raadsleden. De vaardigheden van het huidige gemeentebestuur zijn beduidend minder dan in mijn ambtsperiode. In de tijd dat ik afscheid nam waren er 104 overlegstructuren in de gemeente. Dit leidde vaak tot vertraging in de besluitvorming. Ik woonde in de Spoorwegstraat tegenover de Lutherse kerk. Ik ben een geboren Arnhemmer, mijn vader en moeder hadden een zaak, een winkel aan de Spoorwegstraat 37. Nr. 39 was de bovenwoning, daar woonden we. Het was een zaak in garnituren voor levering aan kleermakers en bedrijven. Vader is in '69 overleden. Mijn ouders trouwden in 1921. De start van de zaak is eigenlijk in 1910/1915 met een winkel aan huis. Dat was in de Prinsessenstraat op nr. 26. Daar heb ik eerst nog gewoond. Ik ben evenwel op de Markt geboren, twee huizen naast het waaggebouw. Eerst verzorgde mijn vader zijn klanten op de fiets. In 1930 verhuisden we naar de Spoorwegstraat. In 1934 kwam de eerste auto. Ik heb nog herinneringen aan de opening van de Rijnbrug in 1935 en een autorally. In 1939 ging ik naar de zeevaartschool in Delfzijl. De zee trok. Ik bracht mijn stage door op zee. Eind 1939 verhuisde ons gezin naar de Passavantlaan. De zaak groeide
onder meer met de aankoop van panden. Van Spoorwegstraat nr. 39 tot aan
Cohen op de hoek van de Hommelstraat was van vader. Op 10 mei 1940 was ik op het internaat in Delfzijl. Ik ging in de vakantie naar huis. (aan de Passavantlaan 1). In 1941 haalde ik mijn diploma. Mijn ouders waren erg geschrokken toen de Duitsers binnenvielen. Via de radio werd omgeroepen "Delfzijl houdt moedig stand". Er is geen schot gelost. Wel waren in de haven Duitse schepen tot zinken gebracht. De Duitsers reden met een colonne Delfzijl binnen niet eerder dan pas 10 dagen na de capitulatie van 15 mei. Ik ging van Delfzijl naar Arnhem op de fiets. In december werd het schip "de Hoendiep" waarop ik stage liep, in beslag genomen. Het schip lag toen in Oslo. Op 5 januari 1942 werden we verplicht materieel voor de operatie "Atlantic Wall" in Noorwegen te vervoeren. Dat hebben we als bemanning geweigerd. Ik ging toen onderduiken. Een neef hielp me met onderduiken in Schalkhaar. Deze neef werd later op Dolle dinsdag in kamp Vught gefusilleerd. Later werd het Gasselternijveen en Meppel waar veel onderduikers en verzetsmensen zaten. Ik had onder andere een kamer en suite met een alkoof, een donkere ruimte en zolderkamers met kleine dakramen. Ik weigerde voor de Duitsers te werken. De zaak in Arnhem ging gewoon door. Onder de klanten waren veel joodse mensen. Ik ontwikkelde een affiliatie met Israël. In mijn onderduikperiode heb ik daar in de kop van Overijssel de Silbertanner-moorden meegemaakt door de Nederlandse SS'ers. Mensen die zich verzetten tegen de Duitse aanwezigheid werden vermoord. Een maand voor de slag dook ik onder in Arnhem. Ik kwam uit Kesteren waar ik een grote viermotorige bommenwerper bij Maurik neergeschoten heb zien worden door jachtbommenwerpers. De zaak van mijn vader, de fourniturenhandel in de Spoorwegstraat, werd niet gehinderd door de oorlog of de bezetting. Het zuidwestelijk deel van de Spoorhoek is veranderd. Dat was het gedeelte vanaf Velperpoort, de Spoorwegstraat liep tot het Velperplein. Je had daar de Eerste Tuindwarsstraat, de Tweede Tuindwarsstraat. Heel veel nauwe straatjes. Heel kleine huisjes. Het Tuinplein. Vroeger was dat dus woongebied. Je had ook HAWEKO aan de Hommelstraat. De kinderen uit de Spoorwegstraat speelden spelletjes, vooral verstoppertje. De wijk was een doodlopende hoek. Stoomtreinen reden over de spoordijk. Vanaf de kruising Hommelstraat en Spoorwegstraat was 50 meter verder rechts de Noord en Zuidstraat waar hoek en dijk bijeen kwamen. Het schoolgebouw (school VIII) aan de Spoorwegstraat wat er stond, daarachter zat de Spoorhoek, heeft na de functie als basisschool, na de oorlog dienst gedaan als huisvesting voor de GSD, de gemeentelijk Sociale Dienst. De voormalige Sacre Cur was aan de Velperweg. C.G. Matser werd de eerste burgemeester. Wat hij klaarspeelde in Den Haag! In zo een enorm tempo is historisch. De heer Schaap was hoofd van het gemeente archief. Ik was, bij aanvang van mijn werkzaamheden op het stadhuis 23 jaar oud en besloot mijn ambtelijke loopbaan als hoofd bureau registratuur, documentatie en agenda. In de oorlog heeft de Spoorhoek geen schade gehad. Het was ongeschonden. Alle mensen keerden terug. De lage huisjes aan de Tuindwarsstraat zijn met de grote brand in 1994 aan de Steenstraat (Noordzijde) verwoest. De mensen die daar woonden kwamen vrijwel allemaal terug in betere huizen. Er werd een lijst gemaakt van alle straten/percelen met oorlogsschade. Met 150 enquêteurs gingen ze na de oorlog de stad in om te beoordelen of de bewoners wel of niet konden terugkomen. Op 25 april 1945 is Arnhem bevrijd. De bewoners konden veel later terugkeren in verband met de verwijdering van oorlogsmateriaal. De stad ging feitelijk pas in juli open. Het cordon F (vertrouwensmensen die in de oorlog goed waren geweest) sloot de stad af aan de toegangswegen. Alle 93.000 bewoners zijn verjaagd. Binnen Arnhem moest vastgesteld worden wie er in de stad mocht komen omdat oorlogsmateriaal opgeruimd moest worden. De hand moest 'gelicht' worden omdat je niet eindeloos nee kon verkopen aan de Arnhemmers. De Canadezen, die Arnhem hebben bevrijd, hebben ook geplunderd en die waren in dat opzicht geen haar beter dan de Duitsers. Het geheim is de opdrachtgever voor de evacuatie. Ik denk dat de burgers merendeels uit eigen beweging zijn gegaan, en dat er geen opdracht voor was." Maar hij laat toch een foto van zo'n opdracht zien in een boek van Van Iddekinge "44-45" bladzijde 57. |
^ top | Interviews over de tweede wereldoorlog in de buurt (Spijkerkwartier) Van uw verslaggever, 14 mei 2004 Deel 3 Bij mevrouw Du Bois - van der Kamp, ook bekend als tante Cor. Tante Cor is 75 jaar en was 16 toen de oorlog begon. Haar oma is geboren aan de Boulevard Heuvelink op nr. 9. Haar opa herinnerd
ze zich in de strandstoel voor 't huis in 't groen, nu stoep. Haar moeder
is in Rotterdam geboren. Als kind groeide ze op aan de Boulevard Heuvelink.
Ze was 1 ½ jaar oud toen ze hier is gekomen. Haar ouders hadden
het huis in 1925 gekocht, toen nog aan het randje van de stad. Haar zus
is nog geboren aan de Koningstraat. 17 september, och laat zitten, 't is voorbij. De bevrijding toch wel
gedachten, ook puingedachten. In Velp. Laatste Duitsers met voortgeduwd
kanonnetje. Om te laten lijken dat er meer waren. Ze was juf. Ouders waren
in Dieren. Het was een via-via baantje als juf bij 3 kindertjes. Inge,
Erik en nog iemand. Het was 16 april. In een kelder, de 3 kinderen waren
onder de tafel. Vader en moeder zaten er bevend naast. Ze werden bevrijd.
De Engelsen trokken binnen. Toen uit de kelder, de boel stond vol water
want de CV was geraakt. Het was een vieze smeertroep. Geen joelen en juichen,
maar dweilen. Je deed wat er gedaan moest worden. De toren van de Eusebiuskerk stond in brand. Op 17 september. Ze werden
bezig gehouden door een tante die nabij de gasfabriek woonde. Vriendinnen
van moeder die kwamen hierheen (van boven Verbaal). Hier was een man in
huis. Ze kwamen hier in de kelder, dat gaf een gevoel van veiligheid.
Er was ook een uitgang extra aan de voorzijde waar de kolen in kwamen. Evacuatie. De vluchtkoffer stond altijd klaar. De poppenwagen in de schuur
in de bak de gtehamsterde bruine bonen, wijnmanden met kleding, touw op
de poppenwagen. Toen ze moesten gaan, keek ze niet eens om. Vader kon
het niet verteren. Was meer gehecht aan dingen. Zelf had ze de natuur
van moeder "kom we zijn d'r nog". |
^ top | |
Interviews over de tweede wereldoorlog in de buurt
(Spijkerkwartier) Ze was de eerste bewoner van de flat in de Lawick van Pabststraat, gebouwd op de oude grond van het voormalige diaconessenhuis, na een verblijf van 20 jaar in Roermond, en na het overlijden van de echtgenoot. De zoon liet tekeningen van de bouwplannen zien en Wies (Louise) Hornstra geboren Tichelman besloot meteen te verhuizen als de eerste flat zou zijn opgeleverd. Ze was weer terug in Arnhem. 1941. Wies' vader en moeder verhuisden van Sneek naar Arnhem. Vader werd inspecteur van de belasting in Arnhem. Het adres in Arnhem werd Kastanjelaan 51. Nu zit daar Osmose. Na de aanvang van de oorlog moest vader onder dienst, hij was eerder inspecteur in Sneek. De volgende post werd Arnhem. Hij wilde dat ook graag. Er werd dus een huis gehuurd. Alles ging z'n gangetje, haar jongste zus Ans werd daar geboren in 1941. Het gezin bestond uit vader, moeder en 8 kinderen Ze is nu bijna 80, maar toen bijna 15. Wies herinnert zich een indrukwekkend voorval. Het was toen op de Kastanjelaan 51. Ze keek uit het zolderraam om te kijken naar de stad. Ze zag een bom vallen op de Eusebiustoren. Wies zag de toren omgaan, de torenspits vatte vlam. Ze voelde geen angst, maar het was wel heel aangrijpend. Het was leven van dag tot dag. Half september 1944, ongeveer in de tijd van het bombardement op de gasfabriek. Hazegrietje, dat is de Weg langs het Hazegrietje, in de oksel van de Apeldoornseweg en de Cattepoelseweg, daar verbleven ze toen eerst een paar nachten bij de familie van mr. Eling Visser. Die hadden een schuilkelder in de tuin, maar ze sliepen in huis. Toen naar een huis aan de Cattepoelseweg. Toen door. Het was lopen, in een karavaan naar een stal in Schaarsbergen. Spullen in een wagentje van de kinderen, ook daar een paar nachten. Toen verder naar Ede, gelopen circa 20 kilometer. Iedereen deed dat. In Ede bleven ze bij een collega van vader, die had gezegd: "kom maar bij ons". Hoe wist vader dat? Geen idee. Er bestond wel telefoon, maar in de oorlog werkte die niet en er was ook geen post. In Ede bleven ze een dag. Daarna gingen ze verder naar Bussum, bij opa en oma van moeders kant want daar was eten genoeg. De tocht ging met een oude vrachtauto met meer mensen. Toen bij de grootouders bleek er helemaal geen eten genoeg te zijn! Ze bleven er een week. Toen gingen ze verder naar kennissen van de grootouders, ook in Bussum, die hun huis hadden afgestaan aan deze Arnhemse evacués. Waren ze nog steeds met z'n 10-en? Nee, twee kinderen bleven in Zeist
bij familie en 6 kinderen gingen mee naar Bussum. De aankomst kan ze zich goed herinneren. Het was ontstellend luguber en triest in de stad. Wies deed net of haar neus bloedde en fietste door naar de Kastanjelaan 51. De gordijnen wapperden uit de ramen, enkele soldaten heeft ze gezien. Die liepen of marcheerden door de straat, die keken wel maar deden of zeiden niets. Ze kwam aan de deur en die stond open. Het waren stoelen van anderen die binnen stonden. Ze dacht "wat zal ik meenemen?". De hele afwas stond nog in de keuken, zo haastig waren ze destijds vertrokken. Het vuile tafelzilver deed ze in theedoeken en stopte ze in de tas. Toen ging ze naar boven en deed vaders jacquet in doeken en haalde tot slot een flesje wijn uit de wijnkelder. Toen hoorde ze op de granieten vloer voetstappen. "Wass müssen Sie hier?" vroeg een man in uniform. Wies gaf kalm en zelfverzekerd antwoord dat ze een flesje wijn haalde. "Nehmen Sie was Sie wollen" antwoordde de Duitser. Wies kon rustig doorgaan en pakte verder in en vertrok, door een lugubere stad. Langs 't spoor tussen Arnhem en Ede floten de kogels om haar oren maar ze fietste gewoon door helemaal naar Bussum, waar ze ongeschonden arriveerde. "Hoe was 't met Hein?" vroegen haar ouders. Ze waren zeer verbaasd en waren gelukkig niet boos. De naam Louise (dapperheid) was eer aan gedaan door de draagster ervan. Het eten was op de bon. Op een goede dag haalde moeder slaolie. Moeder viel met emmer en al, de olie was weg. Dat was een triest moment. Zelf heeft ze een laatste restant aardappels gerooid bij een boer. Het werd steeds moeilijker met het eten. Hoe het bericht was gekomen weet ze niet meer, maar ze waren welkom in Sneek en er was daar eten genoeg. Ze waren te gast in het huis van mevrouw de Jong aan het Julianapark in Sneek. De reis er naar toe was een nacht in een schuit van Huizen naar Lemmer. Het was nog winter, wel al aan het einde van de winter. Het was ongeveer maart 1945. Ze gingen met de auto van Lemmer naar Sneek. Wies was nooit bang. Ze heeft aan de oorlog geen trauma's overgehouden. Ze kende geen angsten. Maar, het was wel spannend. Het was een bijzondere tocht, over wat toen nog de Zuiderzee was. In april was de bevrijding in Sneek. Dat hebben ze vanuit het huis van mevrouw de Jong beleefd. De ouders en zes kinderen. Wat deed je overdag? Er waren berichten via de radio. Op 15 april heeft Wies met de Canadezen de bevrijding gevierd. Ze was toen twintig. Met vriendinnen om de Canadezen gehost, wittebrood en chocola, dolle feesten, heel speciaal. En toen was het wachten tot Zuid Nederland werd bevrijd.
Na de bevrijding gingen een zus en een broer op de fiets naar Arnhem. De ramen waren stuk. Het gras stond kniehoog en de hele buurt kwam kijken of er iets van hun meubels bij was. De piano stond er nog. De bedden en de boekenkast ook. Toch was er veel gestolen. Een schilderij was stuk gesneden. Maar bezit was niet zo belangrijk op dat moment. Het samenzijn telde veel meer. Op een keer moest vader naar een boer in Lobith, waar de administratie op orde gebracht moest worden voor de fiscus. Een oude bijbel met platen van Gustave Doré kreeg hij als dank. Dis kostbare geschenk is nu in handen van Wies. In de periode dat ze in het Spijkerkwartier woonde ging ze naar de Oosterkerk in de Rietgrachtstraat. In de oorlog gingen de preken over de vijand die verdelgd moest worden. Was ze niet bang voor NSBérs dan? In Sneek waren de NSBérs wel in de kerk, maar die deden niks. Na de bevrijding werd in Sneek een NSB-vriendinnetje kaalgeschoren. Ze werd buiten op een stoel geknipt en geschoren met een tondeuse. Het was een Fries meisje, ze onderging het gelaten. Het moest nu eenmaal. Je nam toen wat je nu nooit zou nemen. Je gehoorzaamde en zelfs de moffen. De verzetsmensen deden het kaalscheren. Ze vertrokken uit Sneek. Omdat er veel gestolen was gaf een doktersgezin een boel textiel, zakdoeken, theedoeken, lakens en beddengoed cadeau. Ze gingen - op een broer en een zus na die eerder per fiets gingen - met z'n allen met de trein naar Arnhem. Vanaf het station liepen ze naar de Kastanjelaan 51. Na de oorlog heeft de familie Tichelman nog 20 jaar aan de Kastanjelaan gewoond. De oorlog in de wijk had kapotte huizen en winkels opgeleverd. Het belastingkantoor waar vader werkte was toen aan het Willemsplein. Wies werkte na de oorlog als directiesecretaresse bij de ziekenfondsmaatschappij "Voorzorg". Die zaten toen aan de Apeldoornseweg en verhuisden later naar de Velperweg. Na haar huwelijk in '48 vertrok ze naar Middelburg en nog later naar Amstelveen en via Groningen en Roermond kwam ze weer terug naar Arnhem. |