Terug naar de Pagina Historie

 

De tweede wereldoorlog in het Spijkerkwartier


Deze pagina geeft een beeld - in woorden - van de wijk tijdens de tweede wereldoorlog. Een video verslag is uitgewerkt als een interview met mevrouw Brandt uit de Prins Hendrikstraat. Het eerste gewone interview deel 1 wordt binnenkort geplaatst, het is een interview met de heer J.W. van Steijn, die in de Spijkerstraat woonde. Deel 2 is een interview met de heer J.W. Bitter, die in de Spoorwegstraat woonde. Deel 3 is een interview met mevrouw C. Du Bois die aan de Boulevard Heuvelink woonde en nog steeds woont. Deel 4 is een interview met Louise (Wies) Hornstra-Tichelman die in de oorlogsjaren aan de Kastanjelaan 51 woonde. Tot slot verwijst deze link naar de pagina over de tweede wereldoorlog in de serie Twintig Straten en een Boulevard, eveneens op deze site.


 

 
^ top Interview deel 1
   
  Opgetekend op 3 mei 2004

Aan het woord is de heer J.W. (Willem) van Steijn. Vroeger woonde de heer van Steijn in de Spijkerstraat.

“Ik kocht in 1940 een fiets voor f 38,35 van mijn spaarrekening om voor ’t eerst een nieuwe fiets te berijden. Eerder waren ’t alleen 2e hands fietsen geweest voor f 5,-- of f 7,--. Zo maar een herinnering. Het geeft een beeld van de tijd van toen. Het zijn kleine details die het doen. De wereld in ’t Spijkerkwartier in de tweede wereldoorlog is ruw-weg in te delen in twee periodes: voor en na de luchtlanding.

Even kennismaken met de tijd van toen. Want de buurt was toen heel anders dan nu. Er was veel meer bedrijvigheid. Er waren slagerijen, schoenmakers, de bakkers en, ach zoveel. Nu zijn de verkeerscirculatieplannen de doodsteek voor de bedrijvigheid. Denk je eens in wat er allemaal was. Een korsettenatelier, een regenjassenfabriek, de confectiefabriek van George Prins die vooral produceerde voor C&A, dat was pas na de oorlog.
In de oorlog, woonde ik aan de Spijkerstraat op nummer 193 en 191. Ik ben in 1920 in dezelfde straat geboren in het huis waar nu de HUBO is gevestigd, op nr. 125. Ik heb tot 1971 in de Spijkerstraat gewoond.

Mijn ouders hadden een groothandel in aardappels en een groentewinkel. Mijn moeder zorgde voor de groentewinkel. Voor de inkopen ging ze ’s morgens vroeg om 3 of 4 uur naar de markt. Ook op de dag dat de oorlog begon. De lucht daverde van de vliegtuigen op 10 mei 1940. Op Molenbeke sloeg een artilleriegranaat in bij de beschieting en inname van de brug naar Westervoort. De brug werd opgeblazen.

Twee kazernes zorgden voor soldaten in de stad vóór de oorlog, dus we waren wel militair vertoon gewend. Maar dit was toch wel anders. De groentekwekers uit Liemers en Betuwe deden op die dag nog zaken, moeder kwam heelhuids thuis. Dezelfde dag zag ik Duitsers op de motorfiets. Ik ging eropuit.

Op de Singel was een bijzondere drukte. Er was een ongeluk gebeurd. Er was een motorfiets met een zijspan op een landmijn gereden. Ik zag een Duitse soldaat en een motorfiets, zijn maat was gewond afgevoerd. Het gaf een impressie van burger tussen legers. De oorlog was totaal, met de kerst zou ’t rond zijn zei de Duitser. Er was mitrailleurvuur. De Grebbeberg was een hindernis voor de Duitsers, maar met het bombardement van Rotterdam werd de capitulatie snel getekend.

Distributieradio had iedereen. Duitsers plakten Duits/Nederlandse berichten, er was standrecht en je zag een adelaar met een hakenkruis in de klauwen als beeldmerk. Kranten gaven bulletins uit. In de Koningstraat zat de Arnhemse Courant. Bij de familie van Essen uit de Kastanjelaan op nr. 3 was een jongen van 17 doodgeschoten op het Velperplein omdat hij buiten het raam een handdoek had uitgeklopt. De Duitsers dachten dat hij een signaal gaf voor de vliegtuigen. Dat was in de periode van de luchtlandingen.

Aan de Spijkerlaan op nummer 37 woonde de familie Zwiers. Hun zoon Anton was geëvacueerd naar het Openluchtmuseum. Hij had een grendel gevonden van een Engels geweer. De Duitsers controleerden overal. Anton werd doodgeschoten op de Schelmseweg, want hij had een grendel van een Engels geweer.

Aan de Wijkstraat bij het Nieuwe Land woonde jongeman Visser. Hij was18 jaar en was aankomend petroleum handelaar. Hij werd doodgeschoten. Hij had anti-Duitse uitlatingen gedaan.

Het was september ’44 geworden. Ik had een gesprek met de buurman. Die werkte in Duitsland. Hij moest soms werken bij zware bombardementen. Hij zei: “moet je de kelder stutten, dan maak je nog een kans”. Alle buurtgenoten gingen toen in de kelder bij van Steijn. Tussen de aardappels. Ze hebben er een week gezeten. Op zondag werd op de hoek van de Hendrikstraat en de Spijkerstraat met witkalk op de straat geschreven, dat iedereen de stad uit moest.

Op de Kastanjelaan woonde een NSB’er, die was kleermaker.

Luik, kolenhok & radio. Het luik kon je niet zien. We maakten het open met een kromme spijker.

Eens op een zondagmorgen kwam een kennis aan de deur. Er was een overval door ’t verzet geweest bij het Huis van Bewaring. Het waren vader en zoon van Winsum. Ze hebben bij ons toen iets gegeten en zich gewassen. We hebben ze een stropdas en een boord gegeven. Ze wilden naar Wolfheze. Z’n dochter werkte daar. Ik heb ze de stad uit geloodst. Via de Klingelbeekseweg. Plotseling was er de Grüne Polizei. Die was bezig met de overval van het Huis van Bewaring. De poort onder ’t spoor door werd afgegrendeld, maar vader en zoon van Winsum waren er net op tijd erdoor. Na de oorlog heb ik ze nog weer gezien.

Een andere persoon bleef. Een paar weken. Toen was er een onderduikadres bij een slager op de Steenstraat beschikbaar. Later ging hij naar Zutphen en nog later naar Australië. Na de oorlog heb ik die ook nog weer gezien.

Op 17 september waren de luchtlandingen. De elektriciteit viel uit. Op 24 of 25 september hebben we de stad verlaten, de stad moest ontruimd zijn.

Op 22 februari 1944 werd de gasfabriek getroffen door een bombardement. En toen was ook het vergissingsbombardement in Nijmegen.

Er was geen tijd om bang te zijn, ’t gebeurd. ’t Duurde niet lang. Luchtalarm? Er was gedreun voor de klappen. Wat was dat? Ze stonden buiten. ’t Was helder weer. Kijken naar de vliegtuigen.

Met de luchtafweer was ieder schot twee explosies. Bij het vuren en op 3 km hoogte nog eens een ontploffing. De scherven vielen even later op de dakpannen – heel rafelige scherpe stukken ijzer.

Met de evacuatie, dacht iedereen “bijna afgelopen”. Op 25 augustus 1944 viel Parijs in geallieerde handen. Je zag massa’s Duitsers – alles wat maar rijden kon, naaimachines zelfs! Panisch, een ordeloze bende op de vlucht. Ook collaborerende Fransen, vrouwen enz.

Er was een Pantserbrigade met 17 Tigertanks op de Velperweg, die hadden rupsbanden (kettingen) van één meter breed en waren zo groot als een huis.

Er was de Spoorwegstaking toen de invasie kwam. In mei 1940 had moeder koffertjes klaargemaakt voor ons allemaal. Moeder had peterolie, kaarsen, lucifers en zeep enz.
Van Steijn had nog een paard en wagen. Een oom was in de paardenhandel. Het paard wat ze hadden was oud en klein, niet interessant voor de bezetter. Het goede paard was eerder, in het begin van de oorlog, verkocht. De vrachtauto was ook in ’t begin van de oorlog ingeleverd. Met de handkar ging het met dekens en beddegoed enz. naar de huismeester van Bronbeek. De opslag mocht in de ondergrondse gangen aldaar.
Met de wagen volgepakt met spullen reden we naar Velp. We stopten bij een pensionhouder aan de Overbeeklaan. Slapen deden we op de grond.

P & W

Ik was met de eigenaar van de bouwmaterialenhandel bevriend. En ik wilde dichtbij Arnhem blijven. We zaten in Rheden op het landgoed Heuven bij juffrouw Wurfbain. Eerst waren we twee maanden in een boerenschuur. Later hebben we de opgeslagen spullen van Bronbeek gehaald.

Op 15 april 1945 was er 4 dagen lang een artillerie beschieting, aan de andere zijde van de IJssel. Plotseling, bij verrassing, stonden ineens de bevrijders achter ons. Stil met de motor af waren ze van de berg af gerold, het Royal Signal Corps “Polar Bear”. Ze bevrijdden 60 of 70 evacués. De Engelsen wisten ’t ook niet!

De stad was afgezet – het was gevechtsgebied geweest. Er waren granaatinslagen. Huizen waren beschadigd, 195 stuks met het dak eraf, 193 met het dak er half af.

Er werd een militair gezag ingesteld om de toegang naar de stad te regelen. Het Sacré Cœur, een ex internaat voor katholieke meisjes aan de Velperweg, diende als centrum. Daar kon je een permit vragen. Dagenlang stonden mensen in de rij. Je loste elkaar af. In die tijd waren er ook gestolen bonkaarten in omloop.

In mei ’45 kon je al stiekem retour. Ik heb een gat in ons dak provisorisch gedicht. Kijk, dit is m’n permit: 6 juni 1945. Gekregen via de technische noodhulp. Tijdens de evacuatie was dat opgericht. De Geitenkamp fungeerde als een soort grote EHBO noodpost voor de hele stad. De noodpost was tevens voor de brandweer.

Op een goede dag was van de Kampcommandant van Arnhem de koe gestolen. De man had een eigen koe. De koe werd geslacht en het vlees verdeeld. Dat gebeurde achter een kerk op de Geitenkamp. Een vloerkleed diende tegen de vlekken. Eerst hadden ze de koe gehaald bij …. Toen in de Wiltstraat, koe gevoerd, toen naar de Geitenkamp, de koe is doodgeschoten met ’n slagpin. Met een Weston–takel werd de koe gehesen om te slachten. De moffen kwamen en vonden niets bij de kerk omdat P heel kalm en met een stalen gezicht om de hoek kwam. Maar het was wel even heel erg spannend.

Scheepjes voeren van Drenthe naar Dieren.

Ik werd ingezet voor een klus. We hadden een wagen. Maar de wagen was kapot. We moesten kolen halen uit Arnhem. Verkeersinspectie. Beton.
Hollandse politieagent en SS’er. Om half zeven ’s morgens moest ik aantreden. En ’s avonds terug naar Velp (na spertijd). ’s Avonds laat in 7 boeren karren (wipkar) en ’n vierwielige wagen zouden we onder aanvoering van “Unterofficier Frits Torlop” bij de gasfabriek kolen halen (er zou daar een paar duizend ton liggen). “Du gehest mit mir mit sachen d’r aus holen”.

Alle huizen ging hij binnen, zocht wat van z’n gading, meubels. Ik verrekte van de honger. In de Kastanjelaan bij die NSB’er die geld had verdient aan de oorlog, ik sprong op de tafel “… zeg Frits, wass denkst du von der Lampe?” Alle kalk kwam uit ’t plafond.

Een wiel liep warm. ’s Avonds kwamen we aan op Avegoor. Complete inboedel, een nieuwe inventaris bij elkaar gejat. Ik stopte, eten voor het paard en voor mezelf. En 7 ballen gehakt voor ’t huis.
Een munitie auto kwam langs. Een knijpkat, het leidsel. Het paard duwde me aan de kant. Het paard wou niet meer. Een enorm gat in de weg. Zo groot dat paard en wagen erin konen. Een gat van een V1 bom.

Oktober 1944
Pantsertanks (45 ton gewicht) met Duitsers met zwarte uniformen. Ze vertrokken met de kerst ’44. Brigade samengeraapt zooitje met Oostenrijkers, Tsjechen en NSDAP’ers. Er was één Tsjech die 7 talen sprak. Hij was kapitein geweest – een sudetendeutscher – hij had lak aan het hele zooitje. Hij schoot konijnen met een enkele kogel. Hij had ogen als een havik.

Oktober/november – de wijnkelder werd getroffen. Een scheur op Heuven. “Willy kom hier! Kannst du zaufen“. Ik deed alsof ik aangeschoten was. „Wass denkst du vom Fuhrer, huh?“. Partijgangers en twijfelaars zaten er bijeen. Wat te zeggen. „Een idealist die niet weet wat die bezetingstroepen hier aangericht hadden“. Dat vond goede weerklank wegens de fronttroepen (die mannen). Toen haalde iemand (aangeschoten) uit z’n tank sigaretten maar viel er eerst voorover in.

Een 2 cilinder Zundapp kettenrad (als een tank).

Een stikdonkere nacht, geen maan. Bij de spies, één voor één. Richard kwam terug naar buiten. „We gaan naar Aken“ zei hij.
In de nacht. 12 cilinder Maybach motoren Panters 70 cm ketting, vuur uit de open uitlaat, spritrusvlammen. Daar gingen de Panters.

Een fiets zonder banden, op ijzeren velgen. Van Rheden naar de Geitenkamp. Een bakker met een lange wagen in een witte jas. Op de hei haalde die takkenbossen – „Héé, zondagwerk is niet sterk!!“. Toen, Jabo, jachtbommenwerper. Kijk seizen, schoot op en langs de weg. Schuttersputten voor dekking. De jabo begon te vuren. Het paard lag dood voor de wagen.

Door Velp – een kleine rotonde – daar links de schuur. TFH. Toen de boerderij. En toen was daar een bekende. „Hoi Schillings!“ Die kwam uit de Spijkerstraat. Een dood paard, goed voor een stuk vlees, dat ging zo hop in de tas.

De bierbron van Teun van Setten daar tegen op de hoek van de Melkhandel van Witjes, later groentewinkel en nog later...

Hoek Boekhorstenstraat Snoepwinkel/groentewinkel, daar recht tegenover bakker Hermsen, boekhandel Diepenhorst en slagerij van Tap. Op de hoek van de eerste Spijkerdwarsstraat zat Garritsen met een slagerij. Op de andere hoek een sigarenwinkel. En dan een klein cafeetje: Molin van Bob.

Slagerij Cornelissen met grote leveranties, die zat op ongeveer nummer 60. Dan een schoenmaker, Stefels. Een horlogemaker: van Gelen. En nog een slagerij: Speijers op nr. 68. En schildersbedrijf van Essen, diens broer in de Kastanjelaan woonde. Er was een bakkerij Holleman en een papierhandel.

Dan op de hoek van de tweede Spijkerdwarsstraat een kruidenier Slothouber en kruidenierswaren van weduwe Bas. Nog een paar, op Spijkerstraat 100 was schoenmaker Borgers (tegenover Gerda), dan op 102 kapper Nijenhuis, op 104 Melkhandel met boter/kaas en eieren van de Groot. Op 106 Viswinkel Brinksma, later Bouwman en op de hoek met de Kastanjelaan was ijssalon Sybrandy.

In de Spijkerstraat, aan de oneven kant, dus aan de kant van school IV, was ten Veen met zijn installatiebedrijf op nr. 119. Dan was op 121 Sam met loodgieterij van Ham. Op 123 was een behangerij en stoffeerderij. Op 125 is nu Hubo en vroeger smederij Renes. Op 189 was verhuisbedrijf Rijssemus. Dan had je van Steijn met groente en later ook kolen (sinds ca 1930). Op 195 was drogisterij van der List. Op 199 zat elektrotechnisch installatiebedrijf Wijlhuizen. En op de hoek zat slagerij Brinkhof.“

Tot zover het interview van 3 mei 2004 met de heer van Steijn.
Gemaakt te Arnhem, 3 mei 2004


Hieronder geeft uw redaktie in relatie tot bovenstaande interview een ingezonden stuk aan de Arnhemse Courant van de heer Van Steijn, om het beeld over de tweede wereldoorlog in de wijk nog enigszins verder te verdiepen.


In de Arnhemse Courant van 30 augustus 2001 staat een bericht over de restauratie van de synagoge. Het aantal mensen dat de oorlog en de deportatie van joden meegemaakt heeft wordt natuurlijk met de dag geringer. Herinneringen vervagen en worden vaak oververtelde legendes. Soms ontstaan er dan onjuiste of onduidelijke verhalen. Zo staat er in Uw bericht dat de joden afgevoerd werden door de Duitsers „met medewerking van Nederlandse politieambtenaren“. Hier zou de conclusie uit getrokken kunnen worden dat zoiets toen gebruikelijk was. Niets is minder waar; er waren zeker collaborerende fascistische politieagenten, nl.l diegenen die in het beruchte Schalkhaar door de Duitsers speciaal opgeleid werden om zeer verraderlijke hand- en span diensten te verrichten voor de bezetters. Maar in het algemeen waren de politie agenten zeker niet bezig met het ophalen van joden. Velen hebben hun leven letterlijk gewaagd om joden op tijd te waarschuwen voor komende razzia’s. Overigens is nu nauwelijks in te denken dat de terreur, rechteloosheid en gevaar zo groot waren, dat het b.v. echt levensgevaarlijk was om als burger en als politieman op straat aan een sterdragende jood een hand te geven. Dit werd als Duits-vijandige demonstratie uitgelegd. Voor zoiets was echt meer moed en doodsverachting nodig dan zoals nu voor het nachtelijk openzetten van Nertsenkooien. Ook werden joden niet allemaal opgehaald, maar gewoon opgeroepen zich te melden. Aan de Joodse Raad in Amsterdam denken velen nog met verbittering en schaamte terug. Ik ben er getuige van geweest dat er een grote stoet joden uit de binnenstad door de Spijkerstraat kwam om zich te melden in de school op de hoek van de Schoolstraat. Wij stonden op de stoep met mijn moeder die in haar meisjesjaren in de Nieuwstad gewoond had en vrijwel alle joden kende. De tranen liepen haar over de wangen en ze liep naar ze toe met de vraag „Wat doen jullie nou“? „Och Dina, niks ergs hoor, we moeten ons melden om op het land te werken en zo“. Zij waren, ongelofelijk, maar waar, opgewekt, alsof het een schoolreisje betrof! Mijn moeder zei: ga niet! Jullie worden doodgemaakt door die rotzakken!
Zij konden, of wilden, het niet geloven en gingen vrijwillig naar de feitelijke slachtbank. Het is voor de juiste geschiedschrijving nodig dit te weten, zodat niet geleidelijk bij de jongere generatie de mening postvat dat zij het nu véél beter gedaan zouden hebben.
Arnhem, 1 sep.2001 J.W. van Steijn

Noot van de redaktie: de bovenstaande getuigenis de Spijkerstraat was in 1942.

   
   
   
   
   
   

^ top


 

Video verslag, mei 2004.

Onderstaande videaoverslag is een transcriptie gemaakt van een videointerview genaamd "In de schaduw van de brug", door Sacha Barraud. Het is een video van de Stichting Contact Film Cinematheek, Postbus 3100, 6800 DC Arnhem, tel 026-4434949 / ISBN 90-801573-2-5.

Deze transcriptie betreft de selectie uit de video waar mevrouw H.A. Brandt, voor bekenden en vrienden tante Henny, aan het woord is. De hele video gaat over de periode '40-'45 in het Spijkerkwartier en is het eerste document over deze periode op deze site. Wie de video wil bekijken kan contact opnemen met de redaktie.

Hoe ik in Arnhem was terechtgekomen? Oh, dat is heel leuk. Dat was met de vakantie met een vriendin van mij. En toen zijn we samen vanuit Delft, waar we samen in de verpleging zaten, zijn we op de tandem naar Arnhem gegaan. En toen waren we hier bij die heuveltjes, toen zei ze "jij trapt niet", maar ik zei "jij trapt niet", maar we hadden er geen erg in dat 't zo heuvelachtig was. Toen zijn we gaan logeren en gingen we 's avonds in "Groot Centraal", gingen we eten. Er zaten daar vier heren wat te drinken. Wij vroegen of we ook wat mochten drinken. "ja, natuurlijk, komt erbij zitten dames", twee waren van de voedselvoorziening, één was de eigenaar van de zaak en die andere die zei "ik zit in de muziek" en toen zei ik "och god, in wat voor bandje zit u dan?" En toe zei hij "…In wat voor bandje… ik ben de tweede dirigent van 't Arnhems Orkest" en dat was Hein Jordans. Nou, toen zijn we ook naar dat concert daar geweest, in Musis, dat was heel leuk en daarna, mocht je als meisje niet alleen in 't hek [??], toen zijn we eerst naar "Royal" gegaan. Nou, en daar zaten twee jongens en dat was Peter en Jack van Bienen en daar raakten we mee aan de praat en die vroegen waar we woonden, wij zeiden in Delft en verder niks. Toe kwam ik van vakantie terug en er was een briefje met een mooi etuitje getekend met een draadje erop met tien gedraaide sigaretjes. Dat was heel mooi, want dat was niet te krijgen, dat was van Peter. Toen was er een briefwisseling en nog eens briefwisseling en ik geloof dat we toen met een half jaar getrouwd zijn, toen was ik dertig. Toen zijn we in december van 1943 naar de Dijkstraat verhuist en toen zijn we dus in dat onderhuis komen wonen en daar is Jan geboren, op 16 februari.
--- september 44
Ja, die zondag. Er stond een BB'er aan de overkant en die man zag zo wit, zo wit, "ach" zeiden wij "kom maar binnen", die moest ons beschermen (lacht). Ja, …'t was eng hoor. Dat was niet meer te harden. Ze hadden dat geschut. En dat was op de brug gericht. Aan de andere kant zaten de Engelsen. En dat klonk maar door. En dag en nacht zaten die lui om je huis heen. Je hoorde maar dat gesluip, 't was eng hoor.
--- Engelsen in de stad 17 september 44
Ik denk dinsdag of woensdag. We hadden nog erwten of zo in de week staan. Die stonden er nog toen we terug kwamen, moet je niet vragen hoe. En toen zijn we gaan lopen, zijn we de Catharijnestraat opgegaan. Toen kregen we weer een bombardement, toen zijn we bij een mevrouwtje gevlucht, die hing buiten 't raam en toen zegt ze "waar moeten jullie naar toe." Toen zei ik "ja, ik wou dat ik 't wist" en toen zei ze "ach, kom maar boven" en toen zijn Miep, Dick, kleine Els, Peter, Jan en ik daar naar boven gegaan. Toen hebben we daar onze bivak opgeslagen en alle bonnetjes want zij had niks meer. Ik zei "Nou, zolang als wij nog hebben, dan eet jij wel mee".
---
En toen kwam dat bombardement op V&D. Toen was het zo verschrikkelijk, dat leek wel of heel Arnhem in brand stond, toen - ik weet niet meer wat voor dag of 't was, 't likt me in m'n idee zondagmiddag - toen zijn we gevlucht, zijn we gaan lopen richting Apeldoorn.
---
'k Had een kort jasje bij me en wat kleertjes voor Jan en wat luiertjes. Nou en 't paar schoenen wat je aan had maar voor de rest kon je toch niet meer meenemen? Maar Peter, dat was wel leuk, die was een artiest, die had een koffertje met wat penselen en z'n verf, stond altijd klaar.
--- de vlucht
Ja, dan gingen we naar Apeldoorn en ja, toe kwamen we daar bij Klein Canada terecht en daar kregen we dat klein huisje. Ach, ze waren best vriendelijk in 't begin. Maar naderhand dan was je niks meer, ach ben je gek, een evacué dat was een nul, dat was maar gepeupel. Zat natuurlijk wel gepeupel tussen, maar 't was toch, je had geen kleren, je kon je toch niet zo kleden als je zou willen. Wij hadden nog wel iets van ons zelf maar, ja dat raakte natuurlijk ook op. Dan kon je in Apeldoorn nog wel pannetjes krijgen of ..iets krijgen en dat hoorde ik dan weer van Dick Blok van der Velde. En dan gingen we d'r naar toe. En ik had geen potje voor Jan, dus ik kreeg daar zo'n bruine piespot, maar Jan had zo'n klein kontje dus dat ging niet, die zakte er met z'n hele gat in. Zei ik tegen Tonnie "weet je wat we doen? We koken er vla in". Dus wij er vla in gekookt en op tafel gezet en toen zeiden die twee blagen van Tonnie "Gats, dat lusten we niet" en toen zeiden wij "zijn wij blij, vreten wij alles op" (lacht). Ja, heerlijk. Ja, en dan, tja, we haalden bomen uit 't bos, die moesten gezaagd worden. Want we hadden een kacheltje daar moesten we op koken en dat moest met hout gestookt worden. 'k Vond 't alleen leuk toen met Roza de geit en Jan daar, liep alleen in 't open gras, was ik 'm kwijt. Nou en zat ie bij Roza de geit en dan had ie een worteltje, hap zei Roza dan, och jawel, dat waren leuke dingen.
--- Klein Canada, de huidige jongere eigenaar - hij kijkt foto's met Henny.
Ik ben hier eigenaar sinds 1984. We proberen wel in 't verleden te spitten maar dat is heel moeilijk. "Was dat uw man?". Nee, ik werkte toen in een psychiatrische inrichting. Kijk, en dit was Jan, hier was 'ie een week of zes en hij was zeven maanden, toen gingen we evacueren. (Man) "Och jee, wat een ellende, met zo'n kind". Ja, ja, kijk en dit was nou hier op Canada, Roza de geit, ja toen woog ik misschien tachtig pond. (Man) "Ik geloof dat dit huisje er nog staat". Eerlijk? "Ja, dan moet u dadelijk maar eens gaan kijken". Ja, tsjezus ja, dat waren m'n jonge jaren. Dan was hier dan een weiland? (Man) "Hierachter waren de weilanden, daar waren de toiletten. Dit is de plaats waar Sunflower stond". Ja, 't was hier. We sliepen er met z'n zessen. En als we ons gingen wassen, dan haalden we de emmer, moesten we aan de overkant water halen, de pomp stond bij het grotere gebouw, daar gingen we water halen en dat werd op de kachel verwarmt. Met 't wassen zat de rest naar de muur. Privacy was er nauwelijks in die dagen.

Dan zei de boer "ach, de koeie stean droë en de kippe zijn van de lèh", de koeien staan droog en de kippen zijn van de leg, eerlijk waar (lacht). Ik heb nog een rokje, 't enige rokje wat ik had, nog in moeten leveren voor misschien een paar eitjes. Waren nou niet zo leuk hoor, die boeren. Niet. Ja, d'r waren best wel goeie bij. Maar 'k heb es een keer met Jan 's morgens vroeg in de roggewei gestaan hè? In de sneeuw. Want Peter, dat was een halfbloed Javaan, dus dat was geen ariër, die durfde je toch ook niet te sturen. Dus ik ging altijd. Toen kwam ik aan bod en toen zei die boer "'k heb niks meer". En hij had meer als ik zo ik greep 'm zo beet en zei "jij hoeft geen kind te voeden". En toen kreeg ik nog een kilootje rogge. Nou dat was lekker hoor, roggepannenkoekjes, roggepap.
--- foto's uit de doos
Ja, d'r staat wel een datum op hè? Jantje op een kanon met een Canadees, de dag der bevrijding en dat was 17 april 45 in Beekbergen. Ja, dat was 't ie. Om 7 uur kwam Niek Petri dat zeggen "Jongens we zijn bevrijd we zijn bevrijd, de Canadezen zijn in 't dorp". En toen had ik een pakje voor Jan bewaard, 't was een pakje van m'n zuster gekregen want d'r was niks. Wit. Heb ik 'm aangetrokken en toen zijn we het dorp ingegaan en toen kwamen we daar op die weg die Canadees tegen, nou, Jan op 't kanon gezet. Toen kregen we chocola, kregen we sigaretten. Toen heb ik Jan laten eten met 't gevolg dat z'n hele pakkie naar de maan was want alles zag bruin. Dat was prachtig. Toen zijn we gaan dansen. Toen zeiden we - we komen met sigaretten thuis. Ja, had je gedacht. We konden wel sigaretten krijgen van die Canadezen, maar dan moest je eerst met ze 't bos in, daar kwam je natuurlijk niet mee thuis hè?
---
't Was een troep, vies. En toen kwam mevrouw Knijpert. Wij kenden dus Mimi Knijpert, was een vriendin van ons. En die hadden die kruidenierszaak op de hoek van de Rietgrachtstraat en die was weggebombardeerd, ook 't huis van Lammers van de drogist die naderhand op de hoek van de Parkstraat gekomen is. En toen zei Mimi "ach komen jullie bij mij" - dat was een huis van NSB'ers, dus dat stond leeg. Toen is Knijpert beneden dus de kruidenierszaak begonnen, boven woonden die. En de etage daarboven, die was dus vrij en die wilde dus, ja bekende mensen boven hun hebben en toen zijn we daar in komen wonen. Maar in de slaapkamer achterin zat een heel groot gat van het bombardement nog. Dus dat heeft er 'k weet niet hoelang gezeten voordat 't gemaakt werd. Maar je woonde.

   
   
 
 
^ top Deel 2 van de interviews over de tweede wereldoorlog in het Spijkerkwartier.

Van uw verslaggever, 6 mei 2004.
Aan het woord is de heer J.W. (Wim) Bitter. De heer Bitter is 83 jaar. Hij was ooit zeevaarder tot vlak na de oorlog. Hij woonde een groot deel van zijn leven in de Passavantlaan, maar in de oorlog was zijn vaste woonadres in feite in de Spoorwegstraat.

"Makelaar Bonsma, tevens raadslid van de anti-revolutionairen vroeg me aan het einde van de tweede wereldoorlog om te helpen bij de gemeentelijke werkzaamheden. Er was veel werk wegens terugkerende evacués (ree-evacuatie).

Het onderdeel waar ik werkte stond destijds onder leiding van een ingenieur van de AKU. Hij zorgde op basis van artikel 6 van de woonruimtewet voor de tijdelijke huisvesting van Arnhemmers. Ik heb er 40 dienstjaren gewerkt, ken alle ins/en outs van de politiek en gaf leiding aan het bureau voor de registratuur, documentatie en agenda.

Van burgemeester Matser tot Krikke, ik ken ze allemaal. Ik bespreek graag de politieke zaken achter de feiten zoals van het monument aan de Apeldoornsestraat op de hoek met de Jansbuitensingel. Ik ken de insiders en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de raadsleden. De vaardigheden van het huidige gemeentebestuur zijn beduidend minder dan in mijn ambtsperiode. In de tijd dat ik afscheid nam waren er 104 overlegstructuren in de gemeente. Dit leidde vaak tot vertraging in de besluitvorming.

Ik woonde in de Spoorwegstraat tegenover de Lutherse kerk. Ik ben een geboren Arnhemmer, mijn vader en moeder hadden een zaak, een winkel aan de Spoorwegstraat 37. Nr. 39 was de bovenwoning, daar woonden we. Het was een zaak in garnituren voor levering aan kleermakers en bedrijven. Vader is in '69 overleden. Mijn ouders trouwden in 1921. De start van de zaak is eigenlijk in 1910/1915 met een winkel aan huis. Dat was in de Prinsessenstraat op nr. 26. Daar heb ik eerst nog gewoond. Ik ben evenwel op de Markt geboren, twee huizen naast het waaggebouw. Eerst verzorgde mijn vader zijn klanten op de fiets. In 1930 verhuisden we naar de Spoorwegstraat.

In 1934 kwam de eerste auto. Ik heb nog herinneringen aan de opening van de Rijnbrug in 1935 en een autorally. In 1939 ging ik naar de zeevaartschool in Delfzijl. De zee trok. Ik bracht mijn stage door op zee.

Eind 1939 verhuisde ons gezin naar de Passavantlaan. De zaak groeide onder meer met de aankoop van panden. Van Spoorwegstraat nr. 39 tot aan Cohen op de hoek van de Hommelstraat was van vader.

Als schooljongen bracht ik wel eens de spullen naar de klanten. Die zaten bijvoorbeeld aan het Graaf Ottoplein.

Op 10 mei 1940 was ik op het internaat in Delfzijl. Ik ging in de vakantie naar huis. (aan de Passavantlaan 1). In 1941 haalde ik mijn diploma. Mijn ouders waren erg geschrokken toen de Duitsers binnenvielen. Via de radio werd omgeroepen "Delfzijl houdt moedig stand". Er is geen schot gelost. Wel waren in de haven Duitse schepen tot zinken gebracht. De Duitsers reden met een colonne Delfzijl binnen niet eerder dan pas 10 dagen na de capitulatie van 15 mei. Ik ging van Delfzijl naar Arnhem op de fiets.

In december werd het schip "de Hoendiep" waarop ik stage liep, in beslag genomen. Het schip lag toen in Oslo. Op 5 januari 1942 werden we verplicht materieel voor de operatie "Atlantic Wall" in Noorwegen te vervoeren. Dat hebben we als bemanning geweigerd. Ik ging toen onderduiken.

Een neef hielp me met onderduiken in Schalkhaar. Deze neef werd later op Dolle dinsdag in kamp Vught gefusilleerd. Later werd het Gasselternijveen en Meppel waar veel onderduikers en verzetsmensen zaten. Ik had onder andere een kamer en suite met een alkoof, een donkere ruimte en zolderkamers met kleine dakramen. Ik weigerde voor de Duitsers te werken. De zaak in Arnhem ging gewoon door. Onder de klanten waren veel joodse mensen. Ik ontwikkelde een affiliatie met Israël.

In mijn onderduikperiode heb ik daar in de kop van Overijssel de Silbertanner-moorden meegemaakt door de Nederlandse SS'ers. Mensen die zich verzetten tegen de Duitse aanwezigheid werden vermoord.

Een maand voor de slag dook ik onder in Arnhem. Ik kwam uit Kesteren waar ik een grote viermotorige bommenwerper bij Maurik neergeschoten heb zien worden door jachtbommenwerpers. De zaak van mijn vader, de fourniturenhandel in de Spoorwegstraat, werd niet gehinderd door de oorlog of de bezetting.

Het zuidwestelijk deel van de Spoorhoek is veranderd. Dat was het gedeelte vanaf Velperpoort, de Spoorwegstraat liep tot het Velperplein. Je had daar de Eerste Tuindwarsstraat, de Tweede Tuindwarsstraat. Heel veel nauwe straatjes. Heel kleine huisjes. Het Tuinplein. Vroeger was dat dus woongebied.

Je had ook HAWEKO aan de Hommelstraat. De kinderen uit de Spoorwegstraat speelden spelletjes, vooral verstoppertje. De wijk was een doodlopende hoek. Stoomtreinen reden over de spoordijk. Vanaf de kruising Hommelstraat en Spoorwegstraat was 50 meter verder rechts de Noord en Zuidstraat waar hoek en dijk bijeen kwamen. Het schoolgebouw (school VIII) aan de Spoorwegstraat wat er stond, daarachter zat de Spoorhoek, heeft na de functie als basisschool, na de oorlog dienst gedaan als huisvesting voor de GSD, de gemeentelijk Sociale Dienst. De voormalige Sacre Cœur was aan de Velperweg.

C.G. Matser werd de eerste burgemeester. Wat hij klaarspeelde in Den Haag! In zo een enorm tempo is historisch. De heer Schaap was hoofd van het gemeente archief. Ik was, bij aanvang van mijn werkzaamheden op het stadhuis 23 jaar oud en besloot mijn ambtelijke loopbaan als hoofd bureau registratuur, documentatie en agenda.

In de oorlog heeft de Spoorhoek geen schade gehad. Het was ongeschonden. Alle mensen keerden terug. De lage huisjes aan de Tuindwarsstraat zijn met de grote brand in 1994 aan de Steenstraat (Noordzijde) verwoest. De mensen die daar woonden kwamen vrijwel allemaal terug in betere huizen.

Er werd een lijst gemaakt van alle straten/percelen met oorlogsschade. Met 150 enquêteurs gingen ze na de oorlog de stad in om te beoordelen of de bewoners wel of niet konden terugkomen. Op 25 april 1945 is Arnhem bevrijd. De bewoners konden veel later terugkeren in verband met de verwijdering van oorlogsmateriaal. De stad ging feitelijk pas in juli open. Het cordon F (vertrouwensmensen die in de oorlog goed waren geweest) sloot de stad af aan de toegangswegen. Alle 93.000 bewoners zijn verjaagd. Binnen Arnhem moest vastgesteld worden wie er in de stad mocht komen omdat oorlogsmateriaal opgeruimd moest worden. De hand moest 'gelicht' worden omdat je niet eindeloos nee kon verkopen aan de Arnhemmers.

De Canadezen, die Arnhem hebben bevrijd, hebben ook geplunderd en die waren in dat opzicht geen haar beter dan de Duitsers. Het geheim is de opdrachtgever voor de evacuatie. Ik denk dat de burgers merendeels uit eigen beweging zijn gegaan, en dat er geen opdracht voor was."

Maar hij laat toch een foto van zo'n opdracht zien in een boek van Van Iddekinge "44-45" bladzijde 57.

   
   
   
 
^ top Interviews over de tweede wereldoorlog in de buurt (Spijkerkwartier)
Van uw verslaggever, 14 mei 2004
Deel 3

Bij mevrouw Du Bois - van der Kamp, ook bekend als tante Cor. Tante Cor is 75 jaar en was 16 toen de oorlog begon.

Haar oma is geboren aan de Boulevard Heuvelink op nr. 9. Haar opa herinnerd ze zich in de strandstoel voor 't huis in 't groen, nu stoep. Haar moeder is in Rotterdam geboren. Als kind groeide ze op aan de Boulevard Heuvelink. Ze was 1 ½ jaar oud toen ze hier is gekomen. Haar ouders hadden het huis in 1925 gekocht, toen nog aan het randje van de stad. Haar zus is nog geboren aan de Koningstraat.
Nu is er zo veel verkeer. Toen waren er geen auto's. De buurman was dominee den Boer van de Christelijk gereformeerde kerk aan de Poststraat. Hij had een oud recht Fordje, zo'n kistje op wielen. Hij had een rijke vrouw getrouwd. Ze hadden zes kinderen en dat waren leuke speelvriendjes. Ze was 16 toen de oorlog begon. Je onthoudt de dingen aan de details, je wist nooit wat er achter aan kwam. Er was distributieradio (Agnietenstraat) maar vader schafte ook een eigen radio aan. Je realiseert je niet hoe dingen zich ontwikkelen. Op 9 mei was ze bij haar zus om een bos paarse seringen te halen. Colijn zei dat we rustig konden gaan slapen. Moeder was de volgende dag jarig. De volgende morgen stond de bos seringen op de juiste plaats, maar ze werden wakker met het geluid van overvliegende vliegtuigen. Dat was toen een vrij uniek geluid, propellermotoren.
Later in de oorlog hoorde je geregeld bommenwerpers overkomen. Ze hebben zelf niets vreselijks meegemaakt. Ze verteld over joodse families die niet wisten wat ze zouden overkomen. De radio was onder het kelderluik. "Radio Engeland". Aan de kinderen werd niks verteld. Vader luisterde en hield het nieuws geheim voor de kinderen.Vader had antiek. De voorrad koperen voorwerpen verdween. Koper moest ingeleverd worden, verplicht. Fietsen inleveren moest ook. Dat was "befehl". De meisjes HBS was tegenover Sonsbeek. Toen ze elf jaar oud was ging ze op de fiets, een Fongers. Vader was trots op zijn fiets, het was een van de eersten. Tja, je moest doen wat je bevolen werd om uit de "Sicherheit" te blijven.
Jaren geleden zagen ze hun meubilair in een antiekwinkel in München. Het werd ooit in Duitsland aangeboden als geschenk van de Nederlandse bevolking. Ze controleerde de echtheid van het dressoir niet meer. Zou het te goeder trouw zijn gekocht door de antiekhandelaar?
De allereerste keer. Een overrompelend gevoel. Laarzen met hakbeslag. Dat rottige hakbeslag. En die Duitse petjes. Het marcheren. Een inbreuk. Ze weet niet meer waar dat was, die eerste confrontatie met de bezetter. Vader was hofleverancier, wijn. Hij kwam bij de paleizen. Op de zaak een koninklijk wapen. In de voortuin een ster van buxus, in de punten azalea's, nu oranje afrikaantjes in de hoekpunten als vorm van verzet. Binnen een uur de politie. Die moesten eruit. NSB'ers hadden verraden. Als kinderen speelde je met elkaar, ouders zijn anders. Ze heeft ze altijd gewoon blijven zien. Toen… met 16 was je nog een kind. Op school werd je ook als kind behandeld. Ze heeft achterkleinkinderen, een tweeling van drie. De kleinkinderen zijn nu volwassen en veel mondiger, toen op die leeftijd was je gehoorzaam. Ze gaat op vakantie met genoegen naar Duitsland, maar ze moet ze hier niet zien, op de eigen grond zijn ze oké. Persoonloijk had ze geen echt ernstige zaken. "Je was bang voor Duitsers, ze hadden de macht, ongecontroleerd". Het was een beknotting van de vrijheid. Er was vertrouwen in de eindigheid. Vader werd boos als de aardige melodietjes van de zondagconcerten op de kabel radio distributie stonden. Hij had er de pest aan. Hij was kwetsbaarder en weerbarstiger en moest door moeder wel eens getemperd worden.
Februari 1944. Het bombardement. Ze zat op het kantoor. Het leven ging door. Het was middagpauze. Ze werkte aan de Bergstraat. Ze liep op houten schoenen met zo'n leren bandje. Ze liep naar huis om warm te gaan eten. Ze liep ter hoogte van het Musis-park en de Singel. Er waren huizen met een portiek. Plat op de buik op de grond in een portiek. Vliegtuigen, klappen (de gasfabriek). Je schrok. Ergens in! Bonzend hart. Stil. Geen vliegtuigen. Bevend verder naar huis, angst. Nu gebeurde het ook. Bommen vielen. Een goede bekende kwam om, onder het puin vandaan gehaald.

17 september, och laat zitten, 't is voorbij. De bevrijding toch wel gedachten, ook puingedachten. In Velp. Laatste Duitsers met voortgeduwd kanonnetje. Om te laten lijken dat er meer waren. Ze was juf. Ouders waren in Dieren. Het was een via-via baantje als juf bij 3 kindertjes. Inge, Erik en nog iemand. Het was 16 april. In een kelder, de 3 kinderen waren onder de tafel. Vader en moeder zaten er bevend naast. Ze werden bevrijd. De Engelsen trokken binnen. Toen uit de kelder, de boel stond vol water want de CV was geraakt. Het was een vieze smeertroep. Geen joelen en juichen, maar dweilen. Je deed wat er gedaan moest worden.
Evacuatie - de laatste tijd - er moest brood, bakker Bork langs de huizen gedrukt naar de bakker. Er moet brood zijn voor de kinderen, maar de eigen magen rammelden ook.

De toren van de Eusebiuskerk stond in brand. Op 17 september. Ze werden bezig gehouden door een tante die nabij de gasfabriek woonde. Vriendinnen van moeder die kwamen hierheen (van boven Verbaal). Hier was een man in huis. Ze kwamen hier in de kelder, dat gaf een gevoel van veiligheid. Er was ook een uitgang extra aan de voorzijde waar de kolen in kwamen.
Hoe bericht? Dat werd omgeroepen, aangeplakt op een lantaarnpaal, ze weet 't niet meer. De luchtlandingstroepen heeft ze over zien komen. Er werd gevochten om de brug. Het was op zondag (17?) september. Het ergste was haar zus van 1 ½ jaar ouder, die was bij haar verloofde aan de Utrechtseweg. Ook zij moesten evacueren. Je wist niks. Er waren geen mobieltjes. Zus was daar en is met aanstaande schoonfamilie naar Schaarsbergen geëvacueerd. Twee maanden geen bericht, de angst van waar is ze, en is ze er nog wel? Die dingen blijven bij. De Kattenberg, daar was de vervangende burgemeester, een NSB'er, hield daar spreekuur. Vader was er te vragen op de administratie. Waar is zus (dochter). Den Haag moest ook evacueren. Meneer van de Kamp! Hee! Toos is in Lunteren. Vader kwam daar en daar was iemand die Toos kende.
Op koninginnedag 1945 (op 31 augustus) kreeg ze kinderverlamming (polio). De dokter dacht aan griep. Ze ging naar het Canisius ziekenhuis. In een ijzeren long. Er was niemand voor de verzorging. Polio is besmettelijk. Mevr. Du Bois was toen een novice, en 's avonds een gepensioneerde. Zus heeft zo nog 10 jaar geleefd. Helen Keller schreef verhalen als doofstomme, na de ziekte (?).

Evacuatie. De vluchtkoffer stond altijd klaar. De poppenwagen in de schuur in de bak de gtehamsterde bruine bonen, wijnmanden met kleding, touw op de poppenwagen. Toen ze moesten gaan, keek ze niet eens om. Vader kon het niet verteren. Was meer gehecht aan dingen. Zelf had ze de natuur van moeder "kom we zijn d'r nog".
Toen is ze met oom (van de Paasberg) gegaan, door de Middachtenallee. Ze liep op kaplaarsjes. Oom en tante hadden veel boter verzameld, een emmer met boter. Ze struikelden over een boomwortel en lagen in de boter. Lachen! Maar vader werd boos. Koffertje, poppenwagen… Zo was de aankomst in Dieren. Er was een hele optocht. Er was een vrouw op een handkar met een net geboren baby. Ze waren naar Dieren wegens vertrek uit de Paasberg. "Zoekt u onderdak?" zei een mevrouw. Ze woonden in een groot huis. Ze had een afgezaagd kachelpijpje als fornuis. Het was geleidelijk aanpassen. De armoe was een groot verdriet. Met platte wagen wijn en spullen. Wijn was een uitstekend ruilmiddel. Dat werd gered. Ze gind werken als juf voor drie kindertjes.
Er waren bommen in de Oranjestraat in Velp. Vader, moeder en de jonge mevrouw Du Bois namen elk een kind en vertrokken. Ze ging terug met een slee met de huishoudhulp, ze hebben toen van alles aan kleding gehaald en kolen uit de kelder. Alles was leeg. De ramen klapperden. Deuren stonden open. Het hele meubilair stond in de gang om vervoerd te worden. Griezelig. Later is alles gejat. 'Liebesgabe' voor Duitsland want er werd daar gebombardeerd. Toen vader terugkwam was alles weg.

   
   
   
 
^ top  
 

Interviews over de tweede wereldoorlog in de buurt (Spijkerkwartier)
Van uw verslaggever, 27 mei 2005
Deel 4
Terug naar Arnhem
Louise (Wies) Hornstra-Tichelman over de periode '40-'45 in het Spijkerkwartier.

Ze was de eerste bewoner van de flat in de Lawick van Pabststraat, gebouwd op de oude grond van het voormalige diaconessenhuis, na een verblijf van 20 jaar in Roermond, en na het overlijden van de echtgenoot. De zoon liet tekeningen van de bouwplannen zien en Wies (Louise) Hornstra geboren Tichelman besloot meteen te verhuizen als de eerste flat zou zijn opgeleverd. Ze was weer terug in Arnhem.

1941. Wies' vader en moeder verhuisden van Sneek naar Arnhem. Vader werd inspecteur van de belasting in Arnhem. Het adres in Arnhem werd Kastanjelaan 51. Nu zit daar Osmose. Na de aanvang van de oorlog moest vader onder dienst, hij was eerder inspecteur in Sneek. De volgende post werd Arnhem. Hij wilde dat ook graag. Er werd dus een huis gehuurd. Alles ging z'n gangetje, haar jongste zus Ans werd daar geboren in 1941. Het gezin bestond uit vader, moeder en 8 kinderen

Ze is nu bijna 80, maar toen bijna 15.
Het fatale moment was de evacuatie in september 1944. Weg. Waarheen? Verschillende adressen, eerst bij kennissen op het Hazegrietje. Daar woonden vrienden van vader.
Zelf zat ze in Arnhem op de meisjes-HBS. Van de oorlog heeft ze weinig gemerkt. W ging naar de Van Limburg Stirumschool. Het was rustig, tot de razzia's begonnen. De oudste broer Hein moest onderduiken, hij had "de leeftijd". Dan liep je kans te worden opgepakt met de razzia's voor de "Arbeidseinsatz". Hij verbleef dan in een hok onder de kamer, onder een houten luik. In 1943 deed Wies eindexamen. De dienstbode vertrok in 1944. Wies ging het huishouden doen, het was een groot huis en oma woonde ook in huis. Kortom, er was werk genoeg.

Wies herinnert zich een indrukwekkend voorval. Het was toen op de Kastanjelaan 51. Ze keek uit het zolderraam om te kijken naar de stad. Ze zag een bom vallen op de Eusebiustoren. Wies zag de toren omgaan, de torenspits vatte vlam. Ze voelde geen angst, maar het was wel heel aangrijpend. Het was leven van dag tot dag. Half september 1944, ongeveer in de tijd van het bombardement op de gasfabriek.

Hazegrietje, dat is de Weg langs het Hazegrietje, in de oksel van de Apeldoornseweg en de Cattepoelseweg, daar verbleven ze toen eerst een paar nachten bij de familie van mr. Eling Visser. Die hadden een schuilkelder in de tuin, maar ze sliepen in huis. Toen naar een huis aan de Cattepoelseweg. Toen door. Het was lopen, in een karavaan naar een stal in Schaarsbergen. Spullen in een wagentje van de kinderen, ook daar een paar nachten. Toen verder naar Ede, gelopen circa 20 kilometer. Iedereen deed dat. In Ede bleven ze bij een collega van vader, die had gezegd: "kom maar bij ons". Hoe wist vader dat? Geen idee. Er bestond wel telefoon, maar in de oorlog werkte die niet en er was ook geen post.

In Ede bleven ze een dag. Daarna gingen ze verder naar Bussum, bij opa en oma van moeders kant want daar was eten genoeg. De tocht ging met een oude vrachtauto met meer mensen. Toen bij de grootouders bleek er helemaal geen eten genoeg te zijn! Ze bleven er een week. Toen gingen ze verder naar kennissen van de grootouders, ook in Bussum, die hun huis hadden afgestaan aan deze Arnhemse evacués.

Waren ze nog steeds met z'n 10-en? Nee, twee kinderen bleven in Zeist bij familie en 6 kinderen gingen mee naar Bussum.
Oma Tichelman is in Schaarsbergen via dominee Both ergens in een bejaardenhuis gekomen. En later kwam ze weer terug naar de Kastanjelaan 51.

Wies vertelt nog een ander bijzonder voorval. Ze vertelde aan haar ouders dat ze de volgende morgen op de fiets naar Zeist zou gaan om haar broer op te zoeken. Maar in werkelijkheid was ze van plan om naar Arnhem te fietsen. Ze vertrok de volgende ochtend zogenaamd naar Zeist, maar fietste door naar Arnhem.

De aankomst kan ze zich goed herinneren. Het was ontstellend luguber en triest in de stad. Wies deed net of haar neus bloedde en fietste door naar de Kastanjelaan 51. De gordijnen wapperden uit de ramen, enkele soldaten heeft ze gezien. Die liepen of marcheerden door de straat, die keken wel maar deden of zeiden niets. Ze kwam aan de deur en die stond open. Het waren stoelen van anderen die binnen stonden. Ze dacht "wat zal ik meenemen?". De hele afwas stond nog in de keuken, zo haastig waren ze destijds vertrokken. Het vuile tafelzilver deed ze in theedoeken en stopte ze in de tas. Toen ging ze naar boven en deed vaders jacquet in doeken en haalde tot slot een flesje wijn uit de wijnkelder. Toen hoorde ze op de granieten vloer voetstappen. "Wass müssen Sie hier?" vroeg een man in uniform. Wies gaf kalm en zelfverzekerd antwoord dat ze een flesje wijn haalde. "Nehmen Sie was Sie wollen" antwoordde de Duitser. Wies kon rustig doorgaan en pakte verder in en vertrok, door een lugubere stad. Langs 't spoor tussen Arnhem en Ede floten de kogels om haar oren maar ze fietste gewoon door helemaal naar Bussum, waar ze ongeschonden arriveerde. "Hoe was 't met Hein?" vroegen haar ouders. Ze waren zeer verbaasd en waren gelukkig niet boos. De naam Louise (dapperheid) was eer aan gedaan door de draagster ervan.

Het eten was op de bon. Op een goede dag haalde moeder slaolie. Moeder viel met emmer en al, de olie was weg. Dat was een triest moment. Zelf heeft ze een laatste restant aardappels gerooid bij een boer. Het werd steeds moeilijker met het eten.

Hoe het bericht was gekomen weet ze niet meer, maar ze waren welkom in Sneek en er was daar eten genoeg. Ze waren te gast in het huis van mevrouw de Jong aan het Julianapark in Sneek.

De reis er naar toe was een nacht in een schuit van Huizen naar Lemmer. Het was nog winter, wel al aan het einde van de winter. Het was ongeveer maart 1945. Ze gingen met de auto van Lemmer naar Sneek. Wies was nooit bang. Ze heeft aan de oorlog geen trauma's overgehouden. Ze kende geen angsten. Maar, het was wel spannend. Het was een bijzondere tocht, over wat toen nog de Zuiderzee was.

In april was de bevrijding in Sneek. Dat hebben ze vanuit het huis van mevrouw de Jong beleefd. De ouders en zes kinderen.

Wat deed je overdag? Er waren berichten via de radio. Op 15 april heeft Wies met de Canadezen de bevrijding gevierd. Ze was toen twintig. Met vriendinnen om de Canadezen gehost, wittebrood en chocola, dolle feesten, heel speciaal. En toen was het wachten tot Zuid Nederland werd bevrijd.


Iedereen moest koper inleveren. En natuurlijk ook de radio. Haar vader zei: "Kom mee Wies!". Ze gingen op de fiets met de bagage naar het bos. De schep was mee. Ze hebben een gat gegraven. Daarin de spullen opgeborgen, in de grond. Wies heeft het nooit meer teruggehaald. Ze weet de plek ook niet meer precies. Het waren een koperen ketel, kandelaars, een kleine ouderwetse hoge radio in kranten verpakt, alles was in kranten verpakt. Het was een redelijk groot gat. Op de terugweg is er niet meer over gesproken.

Na de bevrijding gingen een zus en een broer op de fiets naar Arnhem. De ramen waren stuk. Het gras stond kniehoog en de hele buurt kwam kijken of er iets van hun meubels bij was. De piano stond er nog. De bedden en de boekenkast ook. Toch was er veel gestolen. Een schilderij was stuk gesneden. Maar bezit was niet zo belangrijk op dat moment. Het samenzijn telde veel meer.

Op een keer moest vader naar een boer in Lobith, waar de administratie op orde gebracht moest worden voor de fiscus. Een oude bijbel met platen van Gustave Doré kreeg hij als dank. Dis kostbare geschenk is nu in handen van Wies.

In de periode dat ze in het Spijkerkwartier woonde ging ze naar de Oosterkerk in de Rietgrachtstraat. In de oorlog gingen de preken over de vijand die verdelgd moest worden. Was ze niet bang voor NSBérs dan? In Sneek waren de NSBérs wel in de kerk, maar die deden niks. Na de bevrijding werd in Sneek een NSB-vriendinnetje kaalgeschoren. Ze werd buiten op een stoel geknipt en geschoren met een tondeuse. Het was een Fries meisje, ze onderging het gelaten. Het moest nu eenmaal. Je nam toen wat je nu nooit zou nemen. Je gehoorzaamde en zelfs de moffen. De verzetsmensen deden het kaalscheren.

Ze vertrokken uit Sneek. Omdat er veel gestolen was gaf een doktersgezin een boel textiel, zakdoeken, theedoeken, lakens en beddengoed cadeau. Ze gingen - op een broer en een zus na die eerder per fiets gingen - met z'n allen met de trein naar Arnhem. Vanaf het station liepen ze naar de Kastanjelaan 51.

Na de oorlog heeft de familie Tichelman nog 20 jaar aan de Kastanjelaan gewoond.

De oorlog in de wijk had kapotte huizen en winkels opgeleverd. Het belastingkantoor waar vader werkte was toen aan het Willemsplein. Wies werkte na de oorlog als directiesecretaresse bij de ziekenfondsmaatschappij "Voorzorg". Die zaten toen aan de Apeldoornseweg en verhuisden later naar de Velperweg.

Na haar huwelijk in '48 vertrok ze naar Middelburg en nog later naar Amstelveen en via Groningen en Roermond kwam ze weer terug naar Arnhem.



 

Terug naar de Pagina Historie